
‘Eigenlijk wilde ik het Vrijheidsbeeld zien’, zegt de vader. ‘Het had zich daarnet voor ons verstopt.’ Het familielid brengt de Bronsky’s opnieuw naar het Vrijheidsbeeld. ‘Fuck America!’ roept de vader als hij oog in oog met het beeld staat.
Het is een veelzeggende scène aan het begin van Edgar Hilsenraths roman Fuck America. De Duits-joodse familie Bronsky komt in 1953 aan, ze hebben de oorlog met veel geluk overleefd, het is wat laat om hun geluk in het ‘land of the free’ te zoeken. Ze hebben ook eerder geprobeerd hun toevlucht te vinden in Amerika, in een oude doos liggen nog steeds de wanhopige brieven die vader Bronsky in 1938, de dag na de Kristallnacht, begint te schrijven aan de Amerikaanse consul-generaal te Berlijn. Het eerste antwoord laat acht maanden op zich wachten, het tweede antwoord heeft geen andere boodschap dan het eerste: er willen nu honderdduizenden joden naar Amerika, er is een quotumsysteem, pas in 1952 kan een inreisvisum worden verstrekt. Geen wonder dat vader Bronsky niet zo veel vrijheid in het Vrijheidsbeeld kan ontdekken. Sterker, het Vrijheidsbeeld is in zijn ogen niemand anders dan de consul-generaal.
Fuck America is niet alleen een wrange roman over overleven na de oorlog, het is ook een bittere satire op de Amerikaanse Droom. Het wemelt in New York van de joodse emigranten: de rijke koopman die nu inpakker is, de filoloog die vertegenwoordiger is, de germanist die het tot huismeester heeft weten te schoppen. En dan zijn er nog de juwelier, de voormalige hoteleigenaar en de procuratiehouder die werkloos rondhangen in de migrantencafetaria, waar ze zo traag mogelijk hun goedkope consumpties verteren. Ze bevinden zich tussen de zwarten, Portoricanen en hoeren – veelal zwarte en Portoricaanse hoeren – tussen het uitschot kortom. De een schrijft luchtpostbrieven aan zijn vergaste familie, de ander, hoofdpersoon Jakob Bronsky, krabbelt met een potlood aan een roman om zijn herinneringen, die ergens in een groot, duister gat zitten, weer naar boven te halen. Tussendoor zoeken ze via uitzendbureaus baantjes voor een paar dagen als kelner, portier of hondenuitlater.
Jakob Bronsky schrijft als hij maar kan aan zijn roman De rukker – ‘een eenzame man is altijd een rukker’. En hij leert al snel dat eenzaamheid en armoede niet passen in het land van succes. Metafoor daarvoor is de stijve pik die hij van het schrijven krijgt, terwijl hij te arm is om een vriendin te krijgen. Eerst moet je er namelijk een hoop dollars tegenaan gooien, een fancy restaurant, een nachtclub en cocktails, en dan nog zal een Amerikaans meisje haar benen niet spreiden. ‘Dat heeft te maken met haar gevoel voor eigenwaarde en haar zelfbeoordeling en haar complexen en haar mannenhaat en ook met haar positie van vrouw in dit land en met haar opvoeding tot een kostbaar seksobject in een dito maatschappij.’ Dus zit er niets anders op een koude douche te nemen, en als je dan nog een stijve hebt, aan Auschwitz te denken.

Ja, in Fuck America gaat het van dik, hard hout en planken. Hilsenrath schildert het leven van Jakob Bronsky down and out in New York in schrille kleuren. Het gaat over Jakobs lichaam, en vooral pik, zijn honger, zijn vuile en tot op de draad versleten kleren, zijn gebrek aan geld, zijn oplichterij – ‘Wat kon me gebeuren? Niemand zou me naar Auschwitz deporteren.’ Hilsenrath staat bekend om zijn brute en compromisloze literaire aanpak van de holocaust en de nawerking daarvan, met name in zijn controversiële roman De nazi en de kapper uit 1971, waarin hij de oorlog vanuit het perspectief van de dader beschrijft, een nazi die na de oorlog ook nog het vege lijf redt door de identiteit van een joods slachtoffer aan te nemen.
In Fuck America, dat oorspronkelijk in 1981 verscheen, heeft Hilsenrath veel van zijn eigen ervaringen verwerkt. Zijn ouders, zijn broer en hij wisten de oorlog te overleven door eerst naar Roemenië te vluchten, van waar ze naar een Oekraïens getto werden gedeporteerd. Ze kregen het visum voor Amerika pas in 1951, hij woonde in New York en wist zich daar te redden als kelner, loopjongen en autowasser, terwijl hij, in het Duits, aan zijn eerste roman werkte. In 1975 keerde hij definitief terug naar Duitsland. Misschien dat al die autobiografische elementen maken dat de satire in Fuck America minder bijt dan in het groteske De nazi en de kapper.
Maar Fuck America is gelukkig meer dan een hard autobiografisch relaas. Jakob Bronsky typeert zijn potloodgekrabbel als een soort feitenroman, waar hij onmiddellijk aan toevoegt dat je de feiten af en toe moet aanpassen om ze te begrijpen. Juist die aanpassingen, de vlucht in bizarre dagdromen, leveren geestige en tegelijk ook schrijnende passages op, of het nu de toevlucht is die Jakob zoekt bij een huwelijksbureau of, het hoogtepunt, zijn ontmoeting met Mary Stone, de beroemde psychologe uit de tv-show Pedagogisch uur. Terwijl hij met haar in bed ligt, vertelt hij over zijn geboorte vanuit babyperspectief, over de twee Jakobs – de ene die de oorlog overleefde en de andere die één van de zes miljoen was – en over hoe het schrijven hem gered had van de waanzin. ‘Zolang je pik overeind staat, ben je psychisch gezond’, zegt Mary Stone.
Edgar Hilsenrath - Fuck America: Bronsky’s bekentenis. Vertaald door Elly Schippers. Anthos, 248 blz., € 20,95.
Beeld: New York City, 1955. Little Italy (Leonard Freed/Magnum/HH).
De volledige shortlist van de Europese Literatuurprijs wordt deze week besproken in De Groene