Maar nu was de situatie anders.
Hij had een diploma - en zijn moeder wist dat nog niet. Hij had ook een woning - en ook dat wist zijn moeder niet. En toen hij met z'n diploma het huis binnenstapte, moest hij opeens denken aan de laatste uren van zijn vader. Hoe die zijn hand pakte - hij was toen tien - en had gehijgd: ‘Je lijkt op je moeder, weet je dat? Je moet lief voor haar zijn, hoor.’
Een uur later was hij dood.
Op de bank zat ‘oom Henk’. Hij groette hem en hij stond meteen op om hem een hand te geven. Zelfs na drie jaar was er geen vertrouwelijkheid. Moeder was in de keuken.
‘Dag mam’, zei hij.
‘Henk en ik gaan vanavond naar het theater, wil jij de was uit de machine halen?’ vroeg moeder.
‘Ik heb Elly zwanger gemaakt’, zei hij.
Z'n moeder keek hem aan en zei: ‘Jezus Christus!’
Daarna bleef het stil.
‘Dit moment zal ik me mijn hele leven blijven herinneren’, dacht hij terwijl hij naar zijn moeder keek. ‘Ik zie hoe mijn moeder lijdt, en ik geniet er van, ik zie hoe ze in paniek is, en ik geniet ervan, ik zie hoe ze geen raad weet met zichzelf en met de situatie en ik geniet ervan, en toch heb ik medelijden met haar.’
‘Ik wil het kind, mam. Ik heb het bewust gedaan’, zei hij.
Deze zin, vooral het woordje ‘bewust’, onderstreepte de kwetsuur en daarom besloot hij de afwas, waarmee zijn moeder een begin had gemaakt, vrijwillig af te maken.
Hij nam een droogdoek.
‘Je bent negentien’, zei z'n moeder.
‘Ik wil niet trouwen’, antwoordde hij op de niet gestelde vraag. ‘Ook niet samenwonen. Ik wil het kind alleen in de weekends zien.’
Hij wilde de totale ontreddering van z'n moeder eigenlijk niet zien. ‘Het valt eigenlijk tegen’, dacht hij, terwijl hij hoorde hoe z'n moeder weer normaal probeerde adem te halen en opeens voelde hij iets van sentiment. Zou het te ver gaan om nu over vader te beginnen? Ja. ‘En, mam, ik heb overigens mijn diploma gehaald’, zei hij. ‘Het zit in m'n tas en ik heb een woning in de Van Hallstraat.’
De wraak was nu compleet, maar hij schaamde zich. Het was eigenlijk een constante in het leven: je verlangt naar een bepaald moment, maar dat moment valt altijd tegen.
Hij dacht aan z'n vader. Die laatste uren - iedereen wist dat die geslagen waren, maar de dramatiek daarvan viel tegen; alsof iedereen een ingreep van buitenaf verwachtte die maar niet kwam.
‘Zorg voor moeder’, die zin die nu pijn deed, leek versterkt in zijn hoofd te galmen. Maar wat kon hij doen? Zich schamen - en dat deed hij dan ook.
‘Het is een mooie woning. Het kind zal het er ook leuk vinden.’ Z'n moeder zei niets, maar was gebroken.
‘Eigen schuld’, dacht hij, ‘maar je hebt er zelf naar toe gewerkt.’ ‘Ik wil je niet kwijt’, zei z'n moeder klein.
Hij wist dat ze er naar verlangde om nu in zijn armen genomen te worden, maar dat kon na al die jaren niet meer. En waarom vroeg ze niet naar dat diploma? Had een groot deel van haar leven niet in het teken van dat verdomde diploma gestaan?
De schaamte nam weer toe.
Tot het moment dat ‘oom Henk’ de keuken binnenstapte en aan zijn moeder vroeg: ‘Jenny, heb jij een schone onderbroek voor me?’