De dag waarop in 2003 op het Paradijsplein in Bagdad het standbeeld van dictator Saddam Hoessein omver werd getrokken en een einde kwam aan zijn regime is twintig jaar later een feestdag in Irak. Alles zou anders en beter worden. De Amerikanen en Britten zouden democratie brengen. Irak zou eindelijk vrijheid kennen. Maar 9 april is een feestdag met een bittere smaak.

Nu staat midden op het plein een nietszeggende fontein, waarover de luidspreker van de blauw-betegelde moskee die erop uitkijkt niet alleen gebedsoproepen uitstrooit, maar op vrijdag ook gebeden en de preek. De sjiitische meerderheid is aan de macht in Irak en dat heeft de sfeer in de hoofdstad behoorlijk veranderd. De vele standbeelden en portretten van de dictator zijn verdwenen; er hangen nu afbeeldingen van Ali en Hoessein, de schoonzoon en kleinzoon van de profeet, de iconen van de sjiitische islam. Ook hangen er posters van de Iraanse ayatollahs Khomeini en Khamenei, en van de Iraanse generaal Qasem Soleimani, die in 2020 door de Amerikanen werd vermoord. Met Saddam regeerde de soennitische minderheid en waren dit soort uitingen absoluut taboe; nu heeft hetzelfde Iran waartegen hij een achtjarige, bloedige oorlog voerde, veel invloed.

Toen ik onlangs in het Palestine Hotel aan het plein logeerde, kon ik het niet laten toen met nu te vergelijken. Bij mijn eerste bezoek in april 2003 maakten Saddam-aanhangers zich nog uit de voeten in open vrachtautootjes vol met hun armzalige huisraad. De meeste Irakezen vierden de vrijheid met satellietschotels en nieuwe auto’s. De armsten waren dolblij met hun kamer in het gekraakte overheidsgebouw en de middenstand hoopte zijn boeken en tapijten terug te kunnen kopen. Saddams tanks stonden nog in de woonwijken en zijn wapens lagen nog in scholen, en zelfs in de verouderde en vervuilde ziekenhuizen waar een tekort was aan alles. Ik was geschrokken van de enorme armoede, vooral in het sjiitische zuiden, waar de internationale sancties veel burgers kopje onder hadden geduwd.

Nu ontmoeten jongeren elkaar boven een waterpijp in hippe cafés. Heeft iedereen een mobiele telefoon en een Instagram-account. Bestel je een taxi via een app. Laten jonge vrouwen die het niet nodig hebben hun lippen opvullen, maar zie je tegelijkertijd veel meer hoofddoeken en bedekkende vrouwenkleding. Beleeft Bagdad een bouw-boom door het vele zwarte geld dat witgewassen moet worden, terwijl tegelijkertijd een derde van de bevolking onder de armoedegrens leeft. Zijn er onvoldoende jeugdbanen en veroorzaakt de corruptie in het overheidsapparaat grote problemen met de stroom- en watervoorziening. Terwijl politici zichzelf en hun vriendjes verrijken, stijgt Irak naar de top van de lijst van corrupte staten van Transparency International (en staat nu op 157 van de 180).

Irak is bepaald niet het lichtende voorbeeld voor het Midden-Oosten geworden dat de Amerikanen en Britten in 2003 voor ogen hadden. Ook ik zag in de jaren dat ik er woonde en erna de hoop daarop vervliegen. Twintig jaar later debatteren deskundigen over wat er fout ging. De aanleiding voor de invasie klopte niet (Saddam had geen massavernietingswapens); het ging George Bush helemaal niet om het brengen van democratie (de verklaarde reden, ook van zijn partner in crime Tony Blair), maar om het voorkomen van nieuwe aanslagen in de VS; er was te weinig kennis over Irak; en het naar huis sturen van het Iraakse leger en ambtenaren die lid waren van Saddams Ba’ath-partij was een onvergeeflijke fout.

Allemaal waar. Dat laatste leidde tot het verzet tegen de Amerikaanse bezetting, maar ook tot de burgeroorlog tussen sjiieten en soennieten en daarna tot het succes van de soennitische terreurgroep IS, die elf jaar later in een derde van het land een kalifaat vestigde.

In de meeste analyses wordt de fout volledig bij de invasie gelegd, omdat er toen een politiek systeem werd ingesteld waarin corruptie al verankerd lag, en politici aan de macht kwamen die zich meer gelegen lieten liggen aan hun portemonnee, familie en stam dan aan de Iraakse burger. De situatie is inmiddels zo slecht dat ik mensen om me heen hoor zeggen: ‘Irak heeft weer een sterke leider nodig. Democratie past ons niet, kijk wat een chaos en onveiligheid het veroorzaakt.’ Volgens een recent onderzoek maakt het voor ruim zeventig procent van de Irakezen niet meer uit of een regering democratisch of ondemocratisch is, zolang die maar voor orde en stabiliteit zorgt. Tal van Irakezen zeggen openlijk dat het onder Saddam beter was.

‘Mijn grootmoeder zei dat zelfs’, zegt Hayder al-Khoei, een nazaat van een belangrijke religieuze familie in Irak. ‘Dat schokte me, want Saddam heeft de helft van onze familie vermoord.’ Al-Khoei is de directeur buitenlandse betrekkingen van het Al-Khoei Instituut in Najaf en verbonden aan het Midden-Oosten en Noord-Afrika-programma van Chatham House in Londen. Zijn grootvader was de spirituele leider van de sjiieten onder Saddam en is door hem omgebracht; zijn vader was lid van de oppositie buiten Irak maar werd in 2003 na terugkeer in zijn vaderland vermoord. Al-Khoei is in Najaf als ik hem spreek, voor een dialoog tussen sjiieten en katholieken – want pogingen om Irak uit het moeras te trekken gaan nog volop door. Al is het verschil dat het in de begindagen ging om educatie, democratie, inspraak, en nu vooral over hoe de verschillende groepen in Irak met elkaar kunnen samenleven.

‘Toen de Amerikanen in 2003 kwamen, versnelde dat de afhankelijkheid van cash en de corruptie’

Onder Saddam, zo legde zijn onlangs overleden grootmoeder hem uit, had het regime geen reden om je te vervolgen als je een rustig leven leidde. ‘Maar nu weet ik als mijn zoon het huis verlaat niet of hij terugkomt, zei ze. Als er vroeger ’s nachts op de deur werd geklopt, wist je wie dat was. Er was één partij, één staat. Nu hebben we meer dan vijftig milities. Door die chaos denken mensen dat het vroeger beter was. Maar die veiligheid en stabiliteit van toen kwam wel met vele duizenden vermisten, volle massagraven en oorlogen die elkaar opvolgden – dus het was al geen stabiel land om mee te beginnen.’

Op het moment dat de Amerikanen Saddam ten val brachten, was de dictator dertig jaar aan de macht geweest. In die jaren ligt een kiem voor wat er de jaren erna misging. Hij modelleerde de Irakezen naar zichzelf en zijn stam. Om de kurk op de fles vol hebzucht, wraak, trots en verzet te houden, gebruikte hij geweld en angst. Ook de manier waarop hij zijn eigen groep, de Iraakse soennieten, boven de anderen stelde, resoneert nog steeds in hedendaags Irak.

Het sektarisme wordt gezien als een van de grootste problemen die de Amerikanen brachten. De politieke functies zijn nu verdeeld naar groep: het presidentschap is voor de Koerden, het premierschap voor de sjiieten en het voorzitterschap van het parlement voor de soennieten. De Amerikanen keken dat af van Libanon – waar het ook tot problemen leidt. In het zogenaamde Muhassa-systeem verdelen politici de verschillende posities via een soort quotasysteem, waardoor ze hun eigen netwerken versterken en steekpenningen en zelfverrijking de norm werden.

Het systeem kwam echter niet uit de lucht vallen, want ook onder Saddams Ba’ath-partij speelden die verschillen een rol. Mede omdat hij zijn macht dankte aan de soennitische minderheid onderdrukte hij de (meerderheid van) sjiieten en de Koerden. Over dit sektarisme mocht je voor 2003 niet eens praten, vertelt Hayder al-Khoei. Officieel werd het bestaan ervan ontkend. ‘Omdat het de herkomst was van de wreedheid van het regime. En in 2003 haalden de Amerikanen dat deksel opeens weg.

De wrede manier waarop Saddam achter de sjiieten aan ging en de collectieve straf die hij hun oplegde, legde het zaad voor de mentaliteit van wraak die we na 2003 hebben gezien’, zegt hij. ‘Helaas kopieerden Saddams slachtoffers niet alleen zijn tactieken. Ze werden zelf onderdrukkers. De onderdrukten in Irak van voor 2003 werden erna de onderdrukkers.’

Saddam had de stamhoofden nodig om zijn macht vast te houden. Dat leidde vooral tot wraak: ‘Als ik lijd, moet jij ook lijden. Als jij mijn zoon doodt, dood ik de jouwe. Dit verslechterde de situatie na 2003. Waar je de veiligheid en stabiliteit weghaalt en er is geen staat en geen rechtsstaat, dan is het natuurlijk dat mensen teruggaan naar de eigen gemeenschap, familie, sekte. Ze zien dat als de enige manier om beschermd te worden.’

Geweld is in Irak nooit ver weg, want Saddam regeerde via angst. Een voorbeeld kan ik niet vergeten – naast de overvolle gevangenissen, de tienduizenden vermisten (velen zijn nooit teruggevonden), het vergassen van de Koerden. Een Irakees die in zijn jeugd onder Saddam op Iraakse scholen had gezeten, vertelde me hoe op een dag alle leerlingen op het schoolplein werden verzameld, waar zij getuige moesten zijn van de executie van een onderwijzer. Die had zich negatief uitgelaten over de grote dictator. Dat moest de kinderen afschrikken om zoiets zelf te wagen.

‘Saddams slachtoffers kopieerden niet alleen zijn tactieken. Ze werden zelf onderdrukkers’

Tussen 2014 en 2017 deed de terreurgroep IS precies hetzelfde met de burgers onder haar bewind. Deels omdat veel ex-leden van Saddams Ba’ath-partij via IS weer aan de macht dachten te komen, maar ook omdat het de enige manier van besturen was die ze kenden: met harde hand en via angst. Ook de opkomst van milities na 2003 is terug te leiden naar Saddam, die de samenleving militariseerde (bijvoorbeeld door wapens uit te delen opdat burgers tegen de Amerikanen zouden vechten) en in de laatste fase van zijn regime zelf milities vormde van vechtersbazen in het zwart (waarvan sommigen later IS hielpen bij de training).

IS borduurde bovendien voort op de religieuze campagne die Saddam in de jaren negentig opzette, toen hij zag hoe de bevolking door de armoede weggleed naar de islam. Murad Ismael, een jezidi-activist die zich vanuit de VS inzet voor zijn volk, herinnert eraan dat Bagdad in de jaren zeventig nog voornamelijk liberaal was. ‘Die invloed van de islam… het is een probleem dat niemand wil bespreken. Saddam liet een gebroken, verarmde samenleving achter die makkelijk te manipuleren was. Hij werd na 2003 vervangen door islamisten en nationalisten.’

Volgens Hayder al-Khoei is er inmiddels ‘een groeiend bewustzijn onder de Irakezen dat de islamisten onder onze politici misbruik hebben gemaakt van de religie. Dat ze sektarisme en identiteit hebben gemanipuleerd voor hun eigen politieke of persoonlijke agenda.’

Toen Saddams dreiging in 2003 wegviel, richtte de jarenlang opgebouwde haat zich tegen alle symbolen van zijn macht. Zijn standbeelden vielen en zijn luxueuze paleizen werden leeggeroofd en vernield. De haat richtte zich ook tegen de staat, want de staat was Saddam en Saddam was de staat, zoals hij zelf ook bleef benadrukken. De Iraakse journalist en schrijver Ghaith Abdul Ahad stelt in The Guardian dat ‘zelfs woorden als burgerschap, solidariteit, patriotisme besmet waren omdat ze die met zijn heerschappij associeerden. In die destructieve sfeer waren velen, Irakezen en buitenlanders, bereid om het hele concept van de Iraakse staat totaal uiteen te scheuren.’

Al-Khoei benadrukt dan ook dat wat er nu in Irak aan de hand is het gevolg is van een opeenstapeling van feiten, van voor én na Saddam. ‘Stel je een gemiddelde Irakees voor die in de jaren tachtig is geboren, in oorlogstijd tegen Iran. In zijn vroege jeugd was er een oorlog met Koeweit en de opstanden in 1991, daarna de verwoestende sancties, gevolgd door de bezetting, en daarna nog de golf van terrorisme, zowel soennitisch als sjiitisch. Het komt allemaal boven op elkaar.’

‘Saddam is weg, maar zijn nalatenschap leeft nog altijd voort’, zegt Murad Ismael. Ik ken hem uit de tijd van de overname van de Iraakse jezidi-provincie Sinjar, toen hij de wereld wakker trommelde omdat IS duizenden jezidi’s vermoordde en hun vrouwen en kinderen ontvoerde (2500 zijn nog altijd vermist). ‘Saddam heeft een zwakke maatschappij achtergelaten die niet klaar was voor democratisering. Er is een chaotische versie van democratie gekomen, met een sektarische verdeling van de macht en elites die de controle hebben.’

Het brengen van democratie, een van de redenen van de invasie, werd door het Iraakse volk omhelsd. Maar het vertrouwen erin is ernstig afgebrokkeld, zelfs al ziet volgens een recent onderzoek van de Arabische Barometer nog driekwart van de Irakezen democratie als het minst slechte van de bestuurssystemen. Bijna driekwart (71 procent) meent dat democratieën besluiteloos zijn en vol problemen. Dat was maar 29 procent in 2011. Dezelfde trend is er bij de overtuiging dat democratieën niet effectief zijn als het gaat om stabiliteit: een stijging van 23 procent in 2011 naar 70 procent in 2022. In 2013 had bijna de helft van de bevolking (47 procent) nog vertrouwen in de regering, in 2022 nog maar een kwart (26 procent).

‘Democratie past ons niet, kijk wat een chaos en onveiligheid het veroorzaakt’

Onder Saddam waren er natuurlijk geen opiniepeilingen en hij zorgde er bij zijn laatste herverkiezing in 2002 voor dat het leek of hij honderd procent steun had. Hij had zijn volk van zich afhankelijk gemaakt, en veel Irakezen kijken nog steeds met die verwachting naar de politiek. ‘Saddam creëerde omstandigheden die autocratie bevorderden’, zegt Ismael. ‘Hij nam alle vrijheden weg en doodde de veerkracht van de samenleving.’ Dat leidde weer tot de huidige politici en hun regeringen, ‘waarbij het niet gaat om publieke belangen, maar om goed voor jezelf zorgen’.

Hij verbaast zich erover dat veel van die politici die deze mentaliteit hebben in het Westen hebben gewoond, en dus beter zouden moeten weten. Maar toen ik in 2002 in Londen bij een conferentie was van de Iraakse oppositie viel me op dat iedereen elkaar kende. En dat velen als ballingen leefden in hun eigen kleine Iraakse (of Koerdische) gemeenschap; ze waren toen al georganiseerd naar herkomst of geloof.

Ismael meent dat Irak op een tweesprong staat en ziet maar twee mogelijkheden: dat de huidige ‘corrupte democratie in feite een transitie is naar een beter systeem – of dat Irak zal teruggaan naar een dictatuur’. Ook daarvoor legde Saddam de zaden. Voor de dictator was familie belangrijk. Hij zette zijn (half)broers en neven aan het werk – de gifgascampagne tegen de Koerden uit de jaren tachtig en negentig werd geleid door zijn neef Ali Majid ‘Chemicali’. Zijn jongste zoon leidde de veiligheidsdiensten, de oudste de milities. Als hij niet ten val was gebracht was hij vermoedelijk door een van hen opgevolgd.

In het huidige Irak is er niet één familie aan de macht, maar meerdere. Zoals in Koerdistan de Barzani-familie, afstammelingen van verzetsleider Mustafa Barzani, die presidents- en premiersposten bezetten en de grootste Koerdische partij, de kdp, leiden. Hun tegenhangers zijn de Talabani’s die het oostelijk deel van de Koerdistan Regio controleren, met de tweede partij, de puk. Beide families zitten ook in de olie en in zaken. Ze zetten daarvoor vooral broers en neven in, hebben zich de afgelopen twintig jaar fors verrijkt en bezitten veel buitenlands onroerend goed. Ook in Bagdad betrekken politici hun familieleden bij de zaken die ze doen. Dat geldt bijvoorbeeld voor parlementsvoorzitter Al-Halbousi en militieleider en politicus Qais al-Khazali die broers en neven in zaken hebben. Vooraanstaande sjiitische politieke families waarin politieke posities doorgegeven worden, zijn de Hakims en de Chalabi’s.

De politici van na 2003 hadden kennis noch ervaring. De partijen die ze vormden draaiden om personen en hadden geen programma. Dit politieke systeem heeft corruptie endemisch gemaakt, waarbij in twintig jaar zeshonderd miljard dollar aan overheidsgeld in de verkeerde zakken is gevallen. Uit het grootste voorbeeld, de recente Roof van de Eeuw, waarbij tweeënhalf miljard dollar van een overheidsrekening werd gestolen, waren vrijwel alle partijen betrokken. Er is wel geld in beslag genomen maar op enkele zakenlieden na is niemand aangehouden.

De corruptie heeft ingrijpende gevolgen voor de vooruitgang in Irak. Alleen in Koerdistan worden nieuwe wegen gebouwd, terwijl Bagdad dichtslibt. Treinen rijden alleen nog tussen Bagdad en Basra (waar ze vroeger niet alleen naar Kirkuk en Mosul, maar ook de grens over gingen). Digitaal bankieren komt niet van de grond door de corruptie die gebaseerd is op cash.

De corruptie is ook al niet alleen van na 2003, of alleen te danken aan hoe de Amerikanen subsidiegeld rondstrooiden. Ik denk aan de vrachtwagens vol dollars van de Iraakse Centrale Bank die een van Saddams zonen op het laatst in veiligheid bracht. Aan de kamers vol geld in zijn paleizen. Aan Saddams systeem om grote bedragen over te maken op buitenlandse rekeningen van vrienden – geld dat na zijn val nooit is gevonden.

‘De zaden zijn gelegd in de jaren tachtig en negentig, en dat is versterkt door het effect van de sancties’, zegt Hayder al-Khoei. ‘Toen de Amerikanen in 2003 kwamen, versnelde dat de afhankelijkheid van cash en de corruptie.’

Ondanks de schaduw van Saddam zijn er natuurlijk ook positieve veranderingen geweest. Iedereen heeft het beter dan voor 2003. Het land is geen paria meer, geen Noord-Korea, zoals Murad Ismael zegt: ‘Toen ik op de middelbare school zat hadden we geen enkel contact met de wereld.’ Ze hadden ook geen idee van de ontwikkelingen elders. Nu is het land open; reizigers zijn welkom, internet is toegankelijk. Irakezen hebben veel meer vrijheden, al proberen politici die ook te beperken: recent met straffen op ‘decadente media-uitingen’ en een verbod op alcoholverkoop.

Het is een feit dat recent lijden oudere pijn overschaduwt. De helft van de Iraakse bevolking kent het huidige Irak als z’n slechtste versie, omdat ze van na 2003 zijn en Saddams gruwelen slechts kennen uit verhalen. Die jeugd roert zich, omdat zij ziet dat de sjiieten in Basra lijden onder dezelfde corruptie, gebrek aan overheidsdiensten en instabiliteit als de soennieten in Anbar en Mosul, stelt Hayder al-Khoei. ‘Je zag bij de laatste verkiezingen hoe de sektarische politici opeens een patriottische, nationalistische toon aansloegen. Toen die zagen dat de jeugd een andere richting op ging, begonnen velen hun retoriek te veranderen. Dat geeft me hoop voor over twintig jaar, als deze jongeren zelf de beslissers worden.’