Liefhebbers van stevige politieke strijd konden afgelopen week hun hart ophalen bij de Oostenrijkse presidentsverkiezingen tussen de fpö-kandidaat Norbert Hofer en de groene kandidaat Alexander van der Bellen. Afgaande op zowel campagneslogans als politieke commentaren in binnen- en buitenland botsten in Oostenrijk fundamentele waarden. Voor de poorten van Wenen zou weer iets gestuit moeten worden dat bezig was Europa te overrompelen: de islam voor de één, extreem-rechts voor de ander.

Beide kandidaten leken bovendien geknipt voor hun dubbelrol in het vriend-vijand-epos. De oude Alexander van der Bellen was overtuigend in zijn rol als de hautaine professor met exotische naam die zijn tegenstander keer op keer zuchtend in de rede viel, maar ook in die van de kosmopolitische, vaderlijke intellectueel met een familiegeschiedenis als uit een Europese roman. De veel jongere Norbert Hofer deed het goed als de sympathieke en empathische kandidaat van het volk, maar met zijn zonnebankbruine gelaat, Glock-pistool op zak en erelidmaatschap van een dubieuze Duits-nationale studentenvereniging zette hij tegelijk een onvervalste engerd neer.

Om de verkiezing nog wat extra gewicht te geven werd de Oostenrijkse kiezers nog eens uitvoerig uitgelegd dat het ambt van president belangrijker was dan door veel van hen werd gedacht. In de praktijk hebben presidenten in Oostenrijk zich in het verleden beperkt tot een ceremoniële rol en het regeren overgelaten aan de kanselier en zijn regering. Maar volgens de grondwet heeft de president wel degelijk vergaande bevoegdheden, zoals het ontbinden van het Lagerhuis, het uitschrijven van referenda en zelfs mag hij in noodgevallen per decreet regeren. Duitse staatsrechtgeleerden wezen de Oostenrijkers er daarom nog eens fijntjes op dat de macht van de Oostenrijkse president vrijwel identiek is aan die van de Duitse rijkspresident tijdens de Republiek van Weimar. De in 1925 gekozen president Paul von Hindenburg besloot in 1930 volop gebruik te maken van deze bevoegdheden, met alle gevolgen van dien. Na de vorming van enkele presidentiële kabinetten (Brüning, Von Papen en Von Schleicher) besloot de stokoude president in januari 1933 Adolf Hitler tot kanselier te benoemen.

Na enkele enerverende debatten draaide de verkiezingsavond zelf uit op een ware thriller, waarbij bijna om het uur een nieuwe winnaar werd aangewezen. Pas na het tellen van de briefstemmen, daags na de verkiezingen, kwam er een winnaar uit de bus. Met een verschil van iets meer dan 31.000 stemmen mocht Alexander van der Bellen zich de nieuwe president noemen. Hoewel uit de fpö wel enig gemor klonk over mogelijke fraude en onregelmatigheden, gaf Hofer zijn nederlaag direct toe. Op Geert Wilders, Marine Le Pen en Frauke Petry na bleek buiten Oostenrijk vrijwel niemand erg rouwig om deze afloop. Sterker nog, volgens de Italiaanse minister van Buitenlandse Zaken Paolo Gentiloni ging er ‘een zucht van verlichting door Europa’, zijn Duitse collega Frank-Walter Steinmeier sprak over ‘een pak van het Europese hart’.

Tegelijk was er alom de erkenning dat het zorgwekkend was dat een partij als de fpö, die vroeger tamelijk onbekommerd als extreem-rechts werd gekarakteriseerd, net geen vijftig procent van de stemmen had weten te behalen. En dat in een van de meest welvarende Europese landen, waarin de werkloosheid betrekkelijk laag is, waar geen terroristische aanslagen zijn gepleegd en waar de problemen rond immigratie en integratie zeker in vergelijkend perspectief betrekkelijk gering zijn. In de redactionele commentaren van Europese kwaliteitskranten vocht opluchting dan ook om voorrang met waakzaamheid en een oproep om lessen te leren. De Oostenrijkse verkiezingen heetten ‘un avertissement autrichien’ (Le Monde), ‘a wake-up call’ (The Guardian) en ‘ein Warnschuss aus Wien’ (Die Welt).

Op zoek naar een verklaring analyseerden veel commentatoren de verkiezingen enigszins los van hun nationale context als de Oostenrijkse variant van een internationale strijd tussen twee ideologieën. Zo karakteriseerde Bernd Ulrich, hoofdredacteur van het Duitse weekblad Die Zeit, de strijd tussen Van der Bellen en Hofer als de zoveelste ronde van een al langer lopend wereldwijd conflict tussen de liberale democratie en een ‘Internationale des Autoritarismus’. In deze internationale zaten allerlei personen en partijen die elkaar zowel zouden inspireren als imiteren, waartoe volgens Ulrich behalve Hofer ook Le Pen, Trump, Poetin, de Alternative für Deutschland en zelfs Boris Johnson mogen worden gerekend.

Andere commentatoren presenteerden de Oostenrijkse verkiezingen als een nieuw bewijs voor de nieuwe scheidslijnen die zich overal lijken voor te doen. Hoger opgeleid tegen lager opgeleid, stad tegen platteland, globaliseringswinnaar tegen globaliseringsverliezer; overal waar tegenwoordig verkiezingen worden gehouden constateren electorale onderzoekers hetzelfde, blijkbaar onvermijdelijk geworden patroon. Wederom werd de nationale context van veel minder belang geacht. Zoals het verwachte succes van Donald Trump tegenwoordig vrij automatisch op één lijn wordt geplaatst met de verwachte successen van Marine Le Pen, Geert Wilders en het Brexit-kamp, zo leek de uitslag in Oostenrijk ook per se te moeten passen in een internationale trend.

Dat is alleen al opvallend omdat daarmee Oostenrijk plotsklaps als een tamelijk normaal land lijkt te worden beschouwd. En dat is voor de uit de resten van het Habsburgse Rijk gevormde Alpenrepubliek een tamelijk nieuwe situatie. De vraag is alleen wel of daarmee van de weeromstuit niet al te snel wordt voorbijgegaan aan enkele Oostenrijkse eigenaardigheden die ook in deze verkiezingen een niet onbelangrijke rol speelden. Neem bijvoorbeeld het al gememoreerde erelidmaatschap van Norbert Hofer van een Duits-nationalistische studentenvereniging. Deze Burschenschaft, genaamd Marko-Germania, is actief voorstander van een opname van Oostenrijk in een Groot-Duits rijk. Oostenrijk is volgens de vereniging een ahistorische schim die na 1945 in de hersenen van de Oostenrijkers is geplant. Dat het meer is dan studentikoze gekkigheid bleek wel uit Hofers voorliefde voor het dragen van een korenbloem in zijn knoopsgat, een door Oostenrijkse nsdap’ers vaak gedragen symbool van pan-germanisme. Maar ook uit zijn weerzin om 8 mei, de dag waarop het Derde Rijk definitief capituleerde, als een Tag der Freude te vieren.

‘Altijd als we dreigen te winnen, begint die hele nazi-vergelijking weer’

Opvallend was ook het pleidooi van fpö-leider Heinz-Christian Strache voor het aanhalen van de banden met Zuid-Tirol, en mogelijk zelfs opname van dit Duitstalige stukje Italië in het Oostenrijkse staatsverband. Tegelijk werd de campagne van de fpö gedomineerd door een uitbundig vertoon van Oostenrijkse vlaggen en liefdesverklaringen aan het land waar de partij op zijn minst in ideologische zin een wat merkwaardige relatie mee heeft.

Maar misschien nog wel het opvallendste was dat Hofer er in de debatten vrij makkelijk mee wegkwam. Als Van der Bellen of een ander erover begon, manoeuvreerde Hofer zich met een ondeugende glimlach in de rol van slachtoffer: ‘Altijd als we dreigen te winnen begint die hele nazi-vergelijking weer.’ Substantiële vraagtekens bij Hofers geschiktheid om Oostenrijk te vertegenwoordigen werden daarmee vrij eenvoudig geneutraliseerd, waarop zowel nationale als internationale media hun aandacht weer vooral richtten op het dominante verhaal van de Oostenrijkse presidentsverkiezingen als slagveld in een internationaal woedende strijd.

Hoe anders was dat precies dertig jaar geleden toen de wereld eveneens toekeek toen Oostenrijk een president koos. Op 7 juni 1986 koos een kleine meerderheid van de Oostenrijkers Kurt Waldheim, voormalig secretaris-generaal van de Verenigde Naties en kandidaat van de conservatieve övp, tot president. Buiten Oostenrijk leidde de verkiezing tot woede en verbazing, aangezien in de voorgaande maanden was gebleken dat Waldheim bepaalde essentiële onderdelen van zijn verleden had verzwegen. Zo was hij lid geweest van de Sturmabteilung (SA) en een nationaal-socialistische studentenvereniging, en had hij als officier gediend in de eenheid van de beruchte oorlogsmisdadiger Alexander Löhr.

Aanvankelijk had Waldheim zich verdedigd door te stellen dat hij net als honderdduizenden Oostenrijkers niet meer dan zijn plicht als soldaat had gedaan. Maar vervolgens zinspeelden hij en zijn campagneteam ook op een doelbewuste, vanuit het Joods Wereldcongres aangestuurde campagne tegen zijn persoon én tegen heel Oostenrijk. De nieuwe campagneslogan luidde: ‘Wij Oostenrijkers kiezen wie wij willen.’ Die strategie bleek succesvol: veel Oostenrijkers hadden meer moeite met de internationale bemoeienis dan met een president met een dubieus verleden. Het gevolg was wel dat het land met een president kwam te zitten die in de daaropvolgende jaren als een internationale paria in zijn presidentiële paleis de Hofburg zat. Zijn representatieve functies kon hij alleen uitoefenen bij staatsbezoeken aan Arabische dictators als Saddam Hoessein, Hafiz al Assad en Muammar Kadhafi. De rest van de wereld wilde niet met hem gezien worden.

Dat Waldheim ondanks alle onthullingen en internationale protesten werd gekozen, werd toen vooral verklaard vanuit de specifieke Oostenrijkse omstandigheden. Met Waldheim plukte het land een van de wrange vruchten van een onverwerkt oorlogsverleden, zo heette het. Waar de Bondsrepubliek Duitsland het boetekleed na enige weerstand inmiddels vol overtuiging had aangetrokken, beschouwde Oostenrijk zich nog steeds vooral als slachtoffer van het nazi-regime en niet als leverancier van een onevenredig hoog aantal kopstukken in het Derde Rijk.

Door de Waldheim-affaire zag Oostenrijk zich echter collectief in het verdachtenbankje geplaatst. Internationale media bleken plots vooral geïnteresseerd in de schaduwhellingen van dat merkwaardige Alpenland, ingeklemd tussen de Bondsrepubliek Duitsland, Italië en het IJzeren Gordijn. Zo schreef André Spoor namens NRC Handelsblad enkele reportages over het verdoezelde bruine verleden en de vrijwel permanente identiteitscrisis in het ‘Land ohne Eigenschaften’.

Maar niet alleen van buitenaf werd het land met wantrouwen en soms zelfs lichte walging gadegeslagen. Uit het boek 1986: Das Jahr, das Österreich veränderte van Barbara Tóth en Hubertus Czernin blijkt hoezeer de verkiezing van Waldheim de aanzet gaf tot zeer kritische zelfanalyses, waarbij de Oostenrijkse culturele elite vooropliep. Er was iets fundamenteel mis met Oostenrijk en de Oostenrijkers, zo luidde het strenge oordeel, dat vooral vanuit de Weense debatcentra, literaire salons en redactielokalen werd geveld. Populair was vooral de analyse van de Oostenrijkse psychiater Erwin Ringel die de ‘Oostenrijkse ziel’ vergeleek met een tweekamerwoning met een keurige, goed ingerichte kamer voor de gasten en een donkere, ondoordringbare kamer voor zichzelf. Verdringing en vormelijkheid waren twee kanten van eenzelfde medaille. Voor Oostenrijkse schrijvers als Thomas Bernhard, Peter Turrini en Elfriede Jelinek vormden de donkere kanten van hun vaderland een bron van zowel inspiratie als onophoudelijke kritiek op hun landgenoten. Dat leverde weliswaar goede literatuur op, maar bevorderlijk voor de sfeer in het land was het niet.

Het jaar 1986 kan achteraf ook worden beschouwd als het geboortejaar van het moderne Oostenrijkse populisme. In hetzelfde jaar dat Waldheim tot president werd gekozen, koos de fpö de jonge advocaat Jörg Haider tot nieuwe voorzitter. Tot dan was de al in 1956 opgerichte fpö een wat curieuze verzameling van liberalen die zich niet thuis voelden bij de sociaal-democraten (spö) of conservatieven (övp), de ‘alte Kameraden’ uit de nazi-tijd en de leden van nationalistische studentenverenigingen die voor een Groot-Duitsland pleitten. Haider zette een frontale aanval in op zowel de politieke als de culturele elite van het land. Deze laatste kreeg het verwijt dat zij het eigen nest bevuilde om een wit voetje in het buitenland te halen. In plaats van hun eigen land in bescherming te nemen, deden ze er nog een schepje bovenop door de Oostenrijkers, vrijwel zonder onderscheid, als ten diepste perverse en valse huichelaars te stigmatiseren. De pogingen van veel Oostenrijkse schrijvers en intellectuelen om het verleden onder ogen te komen bleek daarmee vooral koren op de molen van Haider te zijn.

Waar de PVV haar populisme combineert met een sterk nationalisme, blijft dat voor de FPÖ problematisch

Ook herkenden veel Oostenrijkers de scherpe kritiek die Haider uitte op de politieke elite in Oostenrijk. De spö en övp deelden inderdaad op vrijwel alle denkbare niveaus de lakens uit en wel op basis van het Proporz-systeem, waarbij beide partijen exact evenveel macht en personeel leverden. Daardoor was er een extreem verzuild en sterk corporatistisch politiek en economisch systeem ontstaan dat even stabiel als star was. Voor een carrière in openbaar bestuur, bedrijfsleven, media, cultuur of wetenschap was lidmaatschap van een van de twee partijen zo goed als noodzakelijk. Het ook nu nog hoge aantal Oostenrijkers met een partijlidmaatschap (meer dan twintig procent) moet dan ook niet worden gezien als teken van grote betrokkenheid maar als uiting van deze historische erfenis.

Veel meer dan in andere landen bood de specifieke Oostenrijkse context rond 1990 dus aanknopingspunten voor het klassieke populistische verhaal van een eerlijk, gewoon volk dat zich buitengesloten weet door de politieke elite en vernederd door een culturele elite. Haider slaagde er bovendien in om dit populisme logisch te verbinden met de zorgen over de immigratie, die zeker na de val van de Muur sterk was toegenomen. Was de elite niet stiekem bezig om het eigen volk te verdringen door nieuwkomers binnen te laten? Op economisch vlak toonde de fpö zich daarentegen opvallend wendbaar: linkse en rechtse standpunten wisselden elkaar voortdurend af, al naar gelang de omstandigheden.

Daarnaast verpakte Haider de boodschap in een zeer moderne stijl. Om niet over te komen als woordvoerder van oude, geborneerde mopperaars omringde hij zich met goed geklede en opgewekt ogende ambitieuze jonge mannen die allen geschoold werden in de modernste Amerikaanse campagnetechnieken en debatvaardigheden. De fpö maakte daardoor de indruk van een hypermoderne beweging die vooral vooruit wilde kijken. Norbert Hofer, maar ook fpö-leider Heinz-Christian Strache en diens getalenteerde speechschrijver Herbert Kickl komen allen voort uit deze kring. In de debatten met de professorale Alexander van der Bellen was goed zichtbaar hoezeer Hofer zich vooral concentreerde op de non-verbale communicatie en op het met sympathieke maar doeltreffende middelen ontregelen van zijn tegenstander.

Haiders strategie leidde tot een enorme stemmenwinst (van 5 procent bij zijn aantreden tot 27 in 1999) en uiteindelijk tot deelname aan een coalitie met de övp. Deze coalitie leidde wederom tot ophef in het buitenland en hernieuwde beschouwingen over de uitzonderlijke Oostenrijkse toestanden. Maar minstens zo opvallend was hoezeer de fpö met haar frontale aanval op politieke en culturele elites, vage theorieën over immigratie als volksvervanging en de hypermoderne stilering van slachtofferschap internationaal de toon had gezet. Ook zonder de specifieke Oostenrijkse context bleek het austro-populisme een uiterst bruikbaar en door veel kiezers herkend verhaal. In een overzichtsartikel uit 2002 over rechts-populistische partijen in Europa stelde de Oostenrijkse journalist Werner A. Perger tot zijn eigen verbazing vast hoezeer Oostenrijk de toon had gezet. De ‘Haiderization’ van Europa, zo noemde hij dit fenomeen waarbij Oostenrijk van uitzondering internationale trendsetter was geworden.

Op het moment dat Perger de term bedacht was Haiders austro-populisme als voorbeeld al enigszins op zijn retour. Door de deelname aan de coalitie kon Haider zijn partij minder overtuigend als buitenstaander presenteren en wist hij geen profijt te trekken uit de ophef vanuit het buitenland over de deelname van de partij aan de regering. De door de fpö afgevaardigde bewindslieden bleken op zijn zachtst gezegd niet bijzonder bedreven in hun vak. In de fpö klonk gemor over de vele concessies die waren gedaan, waarop in 2005 een scheiding der geesten volgde. Een meer gematigde vleugel rondom Jörg Haider splitste zich af, bleef meeregeren, maar deze bzö kwam nooit goed van de grond.

De fpö koos, verlost van regeringsverantwoordelijkheid, weer voor een meer radicale koers waarbij zij het vooral gemunt had op immigratie en de Europese Unie. Zowel ideologisch als stilistisch was de partij echter al lang geen trendsetter meer in Europa. De felle campagnes tegen islamisering en de plotse voorliefde voor Israël doen vermoeden dat een deel van de inspiratie tegenwoordig in Den Haag wordt gezocht. Eigenlijk keek het buitenland pas weer naar Oostenrijk toen Jörg Haider in 2009 onverwacht kwam te overlijden als gevolg van een auto-ongeluk en er vervolgens allerlei postume onthullingen kwamen over zijn geheime bankrekeningen, zakenbelangen in Libië en homoseksuele dubbelleven.

Dat het austro-populisme buiten de eigen grenzen niet meer voorop liep, heeft de mening doen postvatten dat het ook in Oostenrijk zelf enigszins over zijn hoogtepunt heen was. De bijna-verkiezing van Norbert Hofer heeft aan die illusie een einde gemaakt. Nadere beschouwing leert dat het succes een tamelijk logisch gevolg is van een al zeker sinds 2011 ingezette electorale opmars. Deze is ongetwijfeld bevorderd door grote internationale ontwikkelingen als de eurocrisis, de terroristische aanslagen en de vluchtelingencrisis, maar ook door de lessen die de fpö heeft geleerd van andere populistische partijen als de pvv, Front National en de Zwitserse Volkspartij.

Toch houdt het austro-populisme in veel gevallen een geheel eigen identiteit die wordt gekleurd door het Oostenrijkse natiebegrip. Waar de pvv en Front National tamelijk onbekommerd hun populisme kunnen combineren met een sterk nationalisme, blijft dat voor de fpö problematisch. Op welk vaderland moet men eigenlijk trots zijn? fpö’ers als Hofer en Strache schakelen dan ook voortdurend tussen een blijmoedig Oostenrijks patriottisme, een wentelen in nationaal slachtofferschap en een historisch beladen affiniteit met pan-Germaanse ideeën die tamelijk wereldvreemd overkomen. Daarmee bevestigen zij tevens de stelling dat het internationaal oprukkende populisme uiteindelijk een lege huls is met een aan de buitenkant vaak redelijk identiek uiterlijk, maar met in ieder land een net iets andere, door historische trauma’s bepaalde lading. Die specifieke lading verklaart tevens waarom in Oostenrijk veel van de lager opgeleide, mannelijke globaliseringsverliezers uit plattelandsgebieden bereid zijn te stemmen op een partij die niet onwillig staat tegenover de vorming van een Groot-Duitsland, inclusief Zuid-Tirol.


Koen Vossen is politiek historicus, zelfstandig publicist en universitair docent politicologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij publiceerde onder meer het boek Rondom Wilders: Portret van de PVV

Beeld: Heinz-Christian Strache (l) en Norbert Hofer (midden) tijdens de 1-meiviering in Linz (Imago Stock & People / HH)