In Het feest der onbeduidendheid ontdekt de hoogbejaarde Milan Kundera eindelijk de blote navel, die volgens mij al zo lang uit is dat hij best wel weer in kan zijn.

Kundera bouwt er een nogal kunderaiaanse filosofie omheen: de navel accentueert niet de individualiteit, zoals de traditionele verleidingsaccessoires borsten, benen en billen doen, die immers bij iedere vrouw verschillen, maar de collectiviteit, aangezien de ronde navel bij iedereen hetzelfde is.

Is het waar? Tegenvraag: doet dat ertoe? Literatuur gaat niet over wat waar is maar over wat waar kan zijn. Ik heb wel degelijk navels in meerdere maten en smaken zien passeren, en toch is het plezierig om mee te gaan in die romaneske redenatie (in een verder nogal teleurstellend boek).

Maar wat valt er van die kniescheuren te maken? De knie is bepaald geen verleidelijk lichaamsdeel voor wie zich niet in de duisterder kamertjes bevindt van de gesloten inrichtingen vol fijnproevers. Voor ons, argeloze stervelingen, is de knie een lomp en onnodig complex mechaniek, dat je eerder associeert met stratenmakers en voetbalblessures dan met seksuele prikkeling.

Wat willen die meisjes met hun kniescheuren ons dan vertellen? Dat ze graag en vaak op hun knietjes gaan om…? Nee, néé! Dat wil er bij mij niet in. Gelukkig had Oscar Wilde gelijk toen hij opmerkte: ‘Fashion is a form of ugliness so intolerable that we have to alter it every six months.’

Wat willen die meisjes met hun kniescheuren ons vertellen?

Intussen loop ik er dus zes maanden over te tobben (goed, niet onophoudelijk, maar wel dagelijks) en al dat getob heeft geresulteerd in wat Milan Kundera misschien Een Beknopte Filosofie van de Kniescheur zou noemen. Ik stel me voor dat die ongeveer als volgt zou gaan.

Al die meisjes met kniescheuren droegen als kind broeken die, zoals die van elk kind, snel kapot gingen door het buitenspelen. Anders dan de huidige generatie moeders, die zonder erbij na te denken een vervangend exemplaar aanschaft bij de Primark (dat Paard van Troje dat de gehele kledingmarkt van binnenuit vernietigt, en tegelijk de Aziatische fabrieksarbeiders uitbuit), naaiden veel moeders nog kniestukken op de ontstane gaten en scheuren. Die leren of kunststof verstevigingen verlengden weliswaar de levensduur van de broek, maar gaven de jonge dragertjes en vooral (want zij zijn van kinds af aan extra alert op hun uitstraling) de draagstertjes het gevoel voor aap te lopen.

O, de vergeten kunst van het repareren! Het naaigaren, het blikken bandenplaksetje, en de kniestukken. Ze zijn verdwenen, samen met de klank van de laatste herdersfluit, de scharensliep en de koddebeier. In een tijdperk waarin alles nieuw moest zijn daalde het herstelwerk in ongekend tempo in aanzien. Dat begon al toen de huidige kniescheurmeisjes kleuterden. Toen al liep er een onzichtbare, onbesproken maar o zo fel gevoelde breuklijn tussen hen die het vernederende brandmerk van het kniestuk moesten dragen en hen die zich de luxe van het brandnieuwe konden permitteren. Vanzelfsprekend begon die laatste groep als een minderheid, maar wel eentje waar door de rest met afgunst naar gekeken werd en die, met name door de almaar toenemende welvaart in het decennium van hun geboorte, de jaren negentig, terrein won.

Pas in het licht van deze beschouwing zie ik het kniescheurmeisje helder voor me. Van haar krenking heeft ze haar trots gemaakt. Met elke reeds vooraf door textielarbeiders in de fabrieken van Bangladesh aangebrachte scheur zegt zij: ik weiger het brandmerk van de armoede te dragen en kies voor het protest van de onverschilligheid. Een scheur in mijn broek? So what? Elke broekscheur schreeuwt tegen hun degelijke en zuinige moeders: bemoei je met je eigen zaken!

Maar het is ook een gebaar naar haar klasgenootjes die wél nieuwe broeken kregen. Zoals een acteur op toneel zowel tot zijn tegenspeler spreekt als tot het publiek, zo spreken de kniescheuren van het meisje zowel tot de moeder als tot de gehate rivalen. Tegen hen zeggen zij: kijk, wat in jouw ogen armoedig, lomp en nerdy was, is nu de norm in reclamefolders en op catwalks. Het zijn de stigmata van de onverschilligheid. Mijn knieën vieren de triomf van de scheur. Onze mode accepteert de wereld zoals zij is, met inbegrip van het verval.

Is dit allemaal waar? Doet het ertoe?