Margot Tenenbaum zwelgt in haar geheimen. Bijvoorbeeld dat ze al sinds haar tiende rookt, of dat haar halfbroer Richie tot over de oren verliefd is op haar. Margot: bontjas, roze handschoenen, T-shirt waarop een groene krokodil is geborduurd, rode haarspeld, netjes gekamd steil blond haar, geknipt zodat het de schouders net raakt. Donkere pupillen in met inktzwarte mascara geverfde kassen. Richie: ex-tennisprof, constant met zonnebril op, gekleed in een onooglijk beige pak, Björn Borg-zweetband. Margot en Richie zijn twee vreemde eenden in de bijt. Maar in Wes Andersons nieuwe film The Royal Tenenbaums zijn ze vooral kinderen van deze tijd: een willoos bestaan in een gedroomd wereldje waarin geen sprake is van een samenhangend idee van identiteit.

De film past in een reeks moderne werken die in het teken staan van het nihilisme: David Finchers Fight Club, Being John Malkovich van Spike Jonze en American Beauty van Chris Mendes. In al deze films zijn de personages de weg kwijt en vinden ze geen antwoord op het hoe en waarom van het leven. Hierin ligt tevens de sleutel tot de befaamde scène in Mendes’ film waarin een plastic zak minuten lang avant-gardistisch in de wind dwarrelt. Er is namelijk geen betekenis, alleen willekeur, doelloosheid en psychische uitputting. De scène roept de vraag op: is schoonheid mogelijk in het niets?

Een nihilistische levenshouding is revolutionair. Je afkeren van de grondwaarheden in de wereld kan dienen als opstand tegen gevestigde, destructieve krachten. Dit sluit aan bij het subversieve gedachtegoed van het situationisme dat halverwege de jaren negentig populair is geworden bij protest bewegingen, zoals de groepen die ageren tegen het superkapitalisme. Wegsmelten tegen de achtergrond van het alledaagse, passief een toeschouwer zijn van datgene wat de Franse denker Guy Debord de spektakelmaatschappij noemde — deze dingen resoneren in de populaire cultuur. Net als Margot Tenenbaum lijken veel personages in de recente cinema nauwelijks te bestaan, doordat ze als kameleons fuseren met hun omgeving. De gebroeders Joel en Ethan Coen zijn hier meester in, met eerst Jerry Lundergard, de onvergetelijke autoverkoper uit Fargo die zijn vrouw laat ontvoeren; daarna de Dude, de hippie in The Big Lebowski die in een crisis raakt wanneer maffiosi op zijn tapijt urineren, en nu in The Man Who Wasn’t There — het grote meesterwerk van de Coens — kapper Ed die per ongeluk een moord pleegt en vervolgens oog in oog komt te staan met de zinloosheid van het leven. Op een gegeven moment raken ze alledrie verzeild in het onverbiddelijke drama van het narratieve. De verhaalclimax in deze teksten is te omschrijven als de détournement van Debord: de ware aard der dingen doorzien op het moment dat ze uit hun context vallen.

The Royal Tenenbaums begint wanneer de schijnwerkelijkheid van het gezin Tenenbaum op losse schroeven komt te staan. De leden van dit gezin zijn meester in het fantaseren van hun eigen leven. Het ouderlijk huis is vergeven van foto’s die een leugen achtig wereldje creëren waarin betekenis verdwijnt onder de glans van de oppervlakte. De Tenenbaums zijn: de flamboyante vader Royal (Gene Hackman), de stoïcijnse moeder Etheline (Anjelica Huston), hun kinderen Margot (Gwyneth Paltrow), Richie (Luke Wilson) en Chas (Ben Stiller) en een vriend van de familie, de cowboyschrijver Eli Cash (Owen Wilson). Meer dan twintig jaar geleden heeft Royal zijn gezin in de steek gelaten. Nu probeert hij het goed te maken. Hij arriveert bij het huis met het verhaal dat hij ongeneeslijk ziek is. Zo worden de kinderen geconfronteerd met de streken van Royal — met de leugen van hun verleden — en met hun eigen trauma’s.

The Royal Tenenbaums refereert vooral aan Orson Welles’ The Magnificent Ambersons (1942): beide werken zijn extreem gestileerde psychologische familiekronieken. Maar anders dan bij Welles is de camerabeweging bij Anderson minimaal, wat tamelijk revolu tionair is in het huidige klimaat van digitaal film maken en experimenteren met stijl. De meeste scènes in The Royal Tenenbaums zijn bijna obsessief in balans gebracht. De betekenis van deze tableaux vivants ligt in de beweging van de personages. En vooral ook in het gebrek aan beweging: in veel shots ligt of staat Margot uitdrukkingsloos voor zich uit te staren. Haar zwarte ogen symboliseren de schaduwkanten van haar ziel, en van deze film.

De vlakke, bijna karikaturale beelden versterken het idee dat het om een soort Peanuts-strip gaat, zoals Jonathan Romney opmerkt in het laatste nummer van het blad Sight and Sound. De Tenenbaum-kinderen zijn inderdaad voor te stellen als Charlie Brown, Marcie of Linus, maar dan wel een tikkeltje meer uptown. Het onderliggende idee is hetzelfde: hoe de neuroses van de jeugd zich nestelen in het onderbewustzijn. Andersons film laat zien dat het confron teren van deze angsten en het oplossen van de trauma’s slechts mogelijk zijn door de glans laag van het verleden weg te krassen. Het doorprikken van de illusies gaat gepaard met pijn. Dat weet Royal Tenenbaum als geen ander — hij waant zich een liefhebbende vader. Scène: Margot en Royal in een restaurant. Margot: «Je weet niet eens wat mijn tweede naam is.» Royal: «Een zet! Je hebt geen tweede naam.» Margot: «Ellen.»

Anderson laat de kijker lachen, maar ondertussen tekent een bloedserieuze ondertoon iedere seconde van zijn werk. Zie ook bijvoorbeeld zijn tweede film, Rushmore (1998), waarin Max Fischer, een jongen die van schoolgaan een carrière maakt, verliefd is op een beeldschone lerares. Net als de personages in The Royal Tenenbaums is Max een tragikomische gevangene van zijn eigen dromen en angsten. Slechts wanneer hij erin slaagt de droom te doorbreken — in een stille, wonderschone scène waarin hij vliegert samen met een vriend — is hij in staat betekenis te geven aan zijn leven.

Anderson romantiseert het nihilistische, zodat hij lyriek vindt in het droefgeestige leven van zijn personages, of het nu gaat om het vliegeren van Max, de verleidelijke donkere ogen van Margot of de iconische zweetband van Richie. Maar tegelijkertijd blijkt hoe levensgevaarlijk de schoonheid van het niets kan zijn: Max maakt zichzelf psychisch kapot; Richie poogt zelfmoord te plegen; Margot, een dramaturg, weigert langer creatief bezig te zijn. Al deze levens zijn melancholisch, en modern; ze bestaan uit een aaneenschakeling van willekeurige gebeurtenissen. Na de plastic zak in American Beauty en de vlieger in Rushmore (en het doelloos rollende bos in The Big Lebowski) verschijnt in Andersons film op mysterieuze wijze een zwevende arend in het blauwe licht boven de verzonnen stad waar de Tenenbaums wonen.

The Royal Tenenbaums

regie: Wes Anderson

Te zien vanaf 14 maart

_____________________________

Veel vulgairs dit jaar op het lijstje met Oscarfilms, waaronder qua domheid op eenzame hoogte de menigmaal genomineerde A Beautiful Mind, waarin Russell Crowe de rol van een schizofreen genie speelt. Maar bij de uitreiking van de beeldjes op 24 maart zijn er ook onvergetelijke films: Mulholland Drive van David Lynch, The Lord of the Rings van Peter Jackson, een film die ook zonder Tolkien een meesterwerk zou zijn, Gosford Park van de veteraan Robert Altman en In the Bedroom van debutant Todd Field.

In the Bedroom is zo’n film die je met een gevoel van onbehagen uitkijkt, maar die vervolgens nog dagenlang op verrukkelijke wijze naspookt. Onbehagen, omdat de voor vijf Oscars genomineerde film uiteindelijk een dubieuze moraliteit lijkt te bevatten. Verrukkelijk, omdat de twee hoofdrolspelers de beste acteerprestaties van de laatste jaren leveren. Regisseur Todd Field spreidt een typisch Amerikaanse sensibiliteit ten toon: jezelf als het centrum van de wereld zien en vervolgens je eigen regels naleven. Dit laatste is precies wat het echtpaar Fowler doet. De Engelse acteur Tom Wilkinson speelt Matt Fowler, een arts die samen met zijn gezin een rustig leven leidt in een stadje in New England. Een sterfgeval stort Fowler en zijn vrouw Ruth (Sissy Spacek) in een diepe crisis. In the Bedroom is een stil werk waarin geweldsuitbarstingen akelig «normaal» overkomen. Eveneens verontrustend is het gemak waarmee personages op reactionaire wijze inhaken op wat zij zien als onrecht. Onderschat het eenduidige einde niet. Wie goed kijkt, ziet de onderbuik van het hedendaagse Amerika.

Gosford Park, zeven keer genomineerd, speelt zich af in de jaren dertig in een deftig Engels landhuis waar een groep adellijken een jachtfeest houdt. Maar ondanks de schijn van goede manieren maken afgunst, haat en hartstocht zich meester van de gasten. Gevolg: een moord en het opdiepen van geheimen. Regisseur Robert Altman is in zijn element: op een breed palet schetst hij net als in zijn beste werken — MASH (1970) en McCabe & Mrs. Miller (1971) — een politieke en sociale allegorie. Net als het huis is het verhaal opgedeeld in «upstairs» en «downstairs», waarbij het leven van de bedienden in de keukens ironischerwijze vergroeid is met dat van hun werkgevers in de weelderige leefruimten. Leuk is om te zien dat er nog wel degelijk pit in de oude meester zit. Genadeloos legt Altman de perversiteiten van de rijkdom bloot, terwijl hij de stille nobiliteit bezingt van diegenen die hun leven lang in service zijn, vooral het hoofd van de huishouding, op adembenemende wijze vertolkt door de Engelse actrice Helen Mirren.

Tijdens de Oscarceremonies van de afgelopen jaren was goed te zien hoe in het medium film de werelden van kunst en populaire cultuur naar elkaar toe bewegen. Dit jaar staat David Lynch bijvoorbeeld genomineerd met Mulholland Drive, een donker meesterwerk dat bepaald geen multiplexhit is.

Iemand die zijn leven lang bivakkeerde op het breukvlak tussen kunst en populaire cultuur was Fritz Lang (1890-1976). Hij groeide op in het Wenen van Haydn, Mozart, Beethoven en Schubert, maar al vroeg werd Lang verleid door de simpele klanken van Amerikaanse cowboyliedjes. «Ben het eens met Goethe», zei Lang, «muziek biedt mooie geluiden. Maar ik ben nu eenmaal visueel ingesteld.» Dat blijkt eens te meer uit zijn expressionistische films, die blauwdrukken waren voor de film noir. Langs werk is bij uitstek modern, of het nu gaat om de machines in Metropolis (1927), de stadsangst in M (1931) of de morele verwarring waarin een rechercheur in The Big Heat (1953) belandt wanneer zijn vrouw wordt vermoord. Het verrukkelijke aan Langs latere werk is een soort pulpachtige rauwheid. De scène in The Big Heat met een gangster, een beeldschone sloerie en een pot kokende koffie heeft nog niets aan kracht ingeboet.

In de greep van het noodlot; De films van Fritz Lang, van 7 maart tot 1 mei in het Filmmuseum te Amsterdam.

In the Bedroom van Todd Field, te zien vanaf 21 maart.

Gosford Park van Robert Altman, nu te zien.