Bij een zelfmoordaanslag in Jeruzalem komt een onbekende vrouw om; in haar tas wordt alleen een oud, naamloos loonstrookje gevonden. Voor een journalist, een sensatiebak, aanleiding om de firma zowel bakkerij als papierhandel van harteloosheid, ja zelfs onmenselijkheid te betichten. Voor de fabrieksdirecteur is dat stuk in de door hem gefinancierde krant aanleiding het geval te laten uitzoeken door zijn personeelschef. De frappe van het hele verhaal is de naamswijziging van diens afdeling personeelszaken werd human resources gevoegd bij het mateloze schuldgevoel van de oude directeur.
Ten eerste blijkt de vrouw een schoonmaakster die in het land van herkomst ingenieur was. Ze is meegekomen met een joodse ingenieur, die vervolgens met haar zoon is afgetaaid. Ten tweede is ze niet ontslagen, want ze is na vertrek doorbetaald, omdat haar afdelingsbaas haar uit sympathie de kans gaf een betere betrekking te vinden. Die vage verliefdheid op afstand heeft verregaande consequenties. De ma nager reist ten slotte zelfs met de kist mee naar haar geboorteland om na een lange reis van de moeder van de dode te horen dat de vrouw eigenlijk in Jeruzalem begraven dient te worden, omdat die stad ook aan de omgekomen vrouw toebehoort.
Het is stof voor een satire, maar waarop? Niet op de kilte en anonimiteit in een grote stad, dat is immers al de smoes van de journalist voor zijn actie om eindelijk eens met een krantenstuk effect te sorteren. Eerder op de sentimentele overcompensatie van de directeur en diens boetedoening, die hem alleen wat geld maar verder niets kost. De manager is nauwelijks interessant. Als iets op de hak genomen wordt is dat het opportunisme van álle betrokkenen dan klopt het dat ook in de roman de vrouw er helemaal niet toe doet.
Het realisme waarvoor de schrijver koos, vereist dat situaties volledig worden ingevuld en dat kost veel ruimte; vreemd genoeg is er daarbij weinig aandacht voor echt sprekende details. Eenmaal iets onder het vergrootglas gelegd, wordt er veel zichtbaar, en dat staat allemaal in de roman over de «slaafse onderworpenheid aan een schoonmaakster», zoals een bij figuur het smalend formuleert.