‘Handen uit de mouwen!’
‘De schouders eronder!’

‘Niet lullen maar poetsen!’

Zo geaffecteerd als haar stemgeluid klonk, zo arbeideristisch was haar boodschap. Ze was het ideale vvd-meisje, snibbig en vrouwelijk, ambitieus en fel, van kapsel – immer voyant – tot nagels – fonkelend gelakt – uitstralend: wat nou feminisme? Niet zeuren, maar werken. Je bent zelf verantwoordelijk voor wat je kunt en doet.

Een wilde merrie werd ze genoemd door haar partijleider, de drie dagen oudere Hans Wiegel. Ze pasten bij elkaar, het meisje en het jongetje. Samen gaven ze de vvd eind jaren zeventig smoel. De vvd kreeg met recht de uitstraling een volkspartij te zijn voor de harde werkers in het land. Voor de Amsterdammers die in Purmerend waren gaan wonen. Er werd te veel geouwehoerd in de politiek. Hoogste tijd dat de kletsende klasse van Amsterdam plaatsmaakte voor de Rotterdamse voc-mentaliteit nog vóór Balkenende, schoolknaap te Goes, wist wat dat laatste betekende.

In het kabinet-Van Agt-Wiegel, dat voortijdig struikelde in 1981, had Wiegel de ambities van het jongste vrouwelijke Kamerlid beloond door haar op Verkeer en Waterstaat te zetten. Niet als minister maar als staatssecretaris. Hij dacht: ze kan uitgroeien tot minister als ze het goed doet, maar nu nog niet. Ze moest beteugeld worden, en dat dacht hij te bereiken door een bedaagde minister boven haar te zetten. Danny Tuijnman.

Hij had haar geen groter plezier kunnen doen.

Dit is Neelie: ‘Ik had in hem de meest ideale minister die je je maar kunt voorstellen, want hij wist niks van het vak. Helemaal niks.’

Het staatssecretariaatschap runde ze als een ondernemer. Ze had het over haar ‘winkel’, en over haar buitenlandse reizen zei ze dat ze ‘de handel zo goed mogelijk moest verkopen’. Met haar praktische boodschappen, verpakt in Hollandse gezegdes, sprak ze ook de kleine middenstander aan. Behalve voor de ptt, die deels naar Groningen zou moeten verhuizen, was ze verantwoordelijk voor de klm, het knmi en alle vormen van vervoer. Geregeld vloog ze naar het Verre en Midden-Oosten om daar de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven te onderzoeken ter zee, te land en in de lucht. Van de ‘leeggeroofde supermarkt’ die Den Uyl had achtergelaten, moest ze weer een klant- en mensgerichte winkel zien te maken. Naast de hele lieve man die Tuijnman was, was Neelie de turbo, met doelstellingen en targets.

Na bijna vier jaar stond de merrie klaar om los te breken. Met de verkiezingen in aantocht maakte ze iedereen nog eens duidelijk dat ze in de race was. Rond de jaarwisseling had ze het Telegraaf lezende publiek al vergast op het beeld van de oud-staatssecretaris in pyjama op de voorpagina. Ze was grieperig, maar wilde iedereen toch nog het allerbeste wensen voor het nieuwe jaar. En wilskracht.

‘Niet bij de pakken neerzitten!’

Eigenlijk, eigenlijk ja, was ze alles wat nog nooit iemand in haar had gezien: introvert, huiselijk, verlegen

Twee maanden later liet ze zich uitgebreid portretteren voor de televisie, in een programma van Veronica. In Remmers ontmoet… toonde journalist Henry Remmers ‘de mens achter de politicus’, een nouveauté. Aan Neelie had hij een goeie. Ze liet zich filmen tijdens het uitlaten van haar hond, de Duitse staander Dart, en fietsend met de twaalfjarige Yvo op zijn racefietsje naast zich. Wat had ze aan? Een suède jack, een geruite rok tot op de knieën, lange bordeauxrode laarzen. Ze stond op de tennisbaan, in een kort tennisrokje, tegenover echtgenoot Wouter Jan. ‘Het luie zweet eruit slaan!’

Tussendoor moesten er wat politieke noten worden gekraakt.

‘Alle hens aan dek!’

‘We moeten met z’n allen vechten om het schip drijvende te houden!’

Ze zat er vastberaden bij in haar woonkamer, in een roze mantelpakje, parelknopjes in de oren (‘waarom zou ik mijn werk in een grijze pij moeten doen?’), op zeker moment geflankeerd door een pijp rokende Wouter Jan en Yvo op een kleedje aan haar voeten.

‘Nou’, zei Remmers. ‘Dit komt vast niet vaak voor, het hele gezin zo bijeen?’ Afgemeten deed Neelie de dagelijkse routine uit de doeken. Iedere ochtend gezamenlijk ontbijt, en in de weekenden vrij. Wouter Jan zei desgevraagd het prima te vinden dat zijn echtgenote in de belangstelling stond, en dat zijn baan bij het Rotterdams Gemeentelijk Havenbedrijf los stond van Neelie’s werk, want onder de verantwoordelijkheid viel van minister Tuijnman.

Neelie zelf had een onverwacht primeurtje voor de camera. Ze was toe aan een volgende stap in haar carrière.

‘De klus moet worden afgemaakt!’ Ja, ze solliciteerde openlijk naar het ministerschap.

Dit is hoe ze het later graag vertelde: dat ze diep in haar hart binnen wilde blijven, haar vertrouwde, beschermde wereld niet wilde verlaten. Maar dat ze zichzelf iedere dag weer geweld aandeed door in de politiek te willen werken. Eigenlijk, eigenlijk ja, was ze alles wat nog nooit iemand in haar had gezien: introvert, huiselijk, verlegen. Zij had zo ongeveer uitgevonden wat het betekende om je als vrouw zijnde te vermannen.

Wat daarbij zal hebben meegeholpen was dat ze de oudste dochter was van Machtildus Kroes, ondernemer te Rotterdam. Aanvankelijk was deze boekhouder bij de Ford-garage, woonde en werkte hij in Oud-Mathenesse, een buurt die in de jaren dertig op z’n Rotterdams ‘de karbonadebuurt’ werd genoemd: beter dan een speklapje, maar bepaald nog geen biefstuk. Machtildus was op zijn beurt zoon van een melkboer. Hij was in 1938 getrouwd met Maartje van der Meer, dochter van de oprichter van een metselaarsbedrijf. Neelie werd geboren in het tweede oorlogsjaar, op 19 juli 1941. Ze werd vernoemd naar haar oma van moederskant, en zou zo’n hekel aan haar naam ontwikkelen dat haar toekomstige echtgenoot een tijdlang in de veronderstelling verkeerde dat ze Mathilde heette. Zo had ze zich namelijk aan hem voorgesteld.

Neelie was berucht vanwege haar gevoel voor dramatiek. Als zij begon te praten, legde iedereen zijn pen neer

Neelie was een half jaar oud toen haar ouderlijk huis bijna in vlammen opging als gevolg van een geallieerde luchtaanval, het scheelde maar een paar huizenblokken. Iets meer dan een jaar later moest Rotterdam-West het weer ontgelden, in plaats van de haveninstallaties waarvoor de bommen bedoeld waren. Meer dan driehonderd Rotterdammers kwamen om het leven bij dit Vergeten Bombardement. De oorlogsgruwel kreeg Neelie via haar ouders mee, haar eigen eerste echte herinneringen begonnen op Bevrijdingsdag. Haar moeder naaide een engeltjeskostuum voor haar, met vleugeltjes, en trots liep Neelie daarin te paraderen, op haar tenen zoals ze zich voorstelde dat engeltjes liepen.

Diep geschokt keek het engeltje toe hoe een aantal vrouwen op een kar werd rondgereden. Ze waren kaalgeschoren en ingesmeerd met teer of menie. Op hun schedels waren oranje hakenkruizen geschilderd. Het was het ergste wat je in haar beleving kon overkomen. Lang haar, dat was het meest begerenswaardige in de wereld. Goed je bordje bruine bonen leeg eten, dan groeit het het hardst, hield haar moeder haar altijd voor.

Vlak voor de bevrijding besloot haar vader voor zichzelf te beginnen. Hij richtte Zwatra op, wat stond voor Zwaar transport. Hij ging zich toeleggen op exceptioneel transport en hijswerk, en begon bescheiden met twee vrachtwagens. Het hele reilen en zeilen van het gezin, dat in 1950 drie kinderen telde, kwam in het teken te staan van het bedrijf. Niets was vanzelfsprekend, en ieder dubbeltje moest drie keer worden omgedraaid. In plaats van rolschaatsen kreeg Neelie stelten, en in plaats van nieuwe kleren kreeg ze vermaakte kleding via haar tante. Je ging nergens met de tram naartoe, maar altijd te voet. In huis heerste ’s avonds op gezag van de vader absolute stilte. Als de telefoon ging, verstijfde iedereen. Een chauffeur kon een klapband hebben gehad, en een klapband betekende een strop. Van haar moeder hoorde ze niet anders dan ‘ssst, je vader heeft hoofdpijn’, of ‘je vader heeft zorgen’, en dat het grootste stuk vlees voor hem was, was een uitgemaakte zaak.

Zijn calvinistische arbeidsethos droeg vader Kroes over op zijn kinderen. Als Neelie iets wilde kopen, moest ze het zelf verdienen, door aardbeien te plukken, of te babysitten. Doorzetten moest je, hard werken, je talenten gebruiken.

Neelie was ontvankelijker voor de lessen van haar vader dan haar jongere zus en broer waren. Ze leek ook uiterlijk het meest op hem, dat wil zeggen: net als hij had ze bruine ogen. En ze botste het vaakst met hem. Ze was verlegen, maar ook bazig. Op woensdagmiddagen deed ze niets liever dan met haar vriendinnen op zolder een hut bouwen. Als een van haar vriendinnetjes te kennen gaf ook wel eens iets te willen verzinnen, werd ze woedend. Zij kon het gewoon beter, vond ze.

Ze ging naar een gereformeerde lagere school vlak in de buurt van haar huis, tot haar vader haar daar vanaf haalde. Hij voorzag een grote toekomst voor zijn slimme dochter, en meldde haar toen ze negen was aan bij het Instituut Bender aan de Oude Binnenweg. Dit particuliere instituut liet zich erop voorstaan ‘het beter begaafde kind’ klaar te stomen voor de hbs, de hoogst haalbare schoolopleiding.

Neelie deed wat van haar verwacht werd, zonder moeite, want van nature wilde ze de beste zijn. Ze was zo’n meisje dat altijd direct uit school aan haar huiswerk begon, en dat bleef ze doen, ook op de middelbare school, de Eerste Christelijke hbs, vlak bij het Centraal Station. Een strenge school, waar in de klas niet gepraat mocht worden, de jongens en meisjes gescheiden gymles kregen en ze overladen werden met huiswerk. Toen ze een keer thuiskwam uit school en haar tas in een hoek smeet, zei haar vader: ‘Volgens mij verlies je iets.’ Het maakte zoveel indruk op haar dat ze zijn woorden altijd in haar hoofd bleef horen. Hij gaf haar te verstaan dat ze óf de volgende dag een baan kon gaan zoeken, óf dat ze naar school kon blijven gaan zonder ooit nog dit gedrag te vertonen.

Ze kwam graag bij haar vaders bedrijf over de vloer. Ze stalde haar fiets op het terrein van Zwatra, van waaruit de vrachtwagens de weg op draaiden. In de vakanties verdiende ze er een zakcentje. Ze had er geen enkel probleem mee om zonder groot rijbewijs even een vrachtwagen op het terrein te verzetten. Ook nam ze telefoontjes aan van klanten of van chauffeurs die ergens met panne langs de weg stonden. Leuke mannen vond ze het, recht door zee, en nooit vervelend. De ultieme man was natuurlijk haar vader, het prototype van de ondernemer, een doordouwer, altijd bezig het karwei klaar te stomen.

Er werd thuis niet over politiek gepraat, maar het was wel duidelijk dat haar vader aanhanger was van Pieter Oud, de burgemeester van Rotterdam die tot 1952 leiding gaf aan de wederopbouw. Oud was ook voorman van de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (vvd) die hij in januari 1942 had opgericht samen met Dirk Stikker van de Partij van de Vrijheid, die financieel directeur was van Heineken en in de Eerste Kamer zat. Van sociaal-democraten in het algemeen, en van minister-president Willem Drees, moest vader Kroes niets hebben. ‘Met linkse partijen bouw je geen bedrijf.’

Lubbers was bij ‘Neel’ op zijn hoede, hij vond haar ‘geen katje om zonder handschoenen aan te pakken’

Na haar eindexamen wilde Neelie medicijnen studeren. Op het Instituut Bender had in de hal een spaarpot gestaan in de vorm van een duif voor het Afrikaanse missiewerk van Albert Schweitzer. Iedere maandagochtend stopten de leerlingen geld in die pot. In 1952 kreeg Schweitzer de Nobelprijs voor de vrede. Stiekem droomde Neelie dat als hij dood zou gaan zij hem zou kunnen opvolgen. De studie medicijnen leek een logische eerste stap in die richting.

Haar vader redeneerde anders. In Rotterdam kon je geen geneeskunde studeren, en hij vond zijn dochter te jong om uit huis te gaan. Maar ook wilde hij zelf haar studie betalen in plaats van dat ze een beurs aanvroeg. Hij wist niet hoe lang hij zich dit kon permitteren en dacht dat ze niets zou hebben aan een halverwege afgebroken studie medicijnen. Met een kandidaatsdiploma economie daarentegen zou ze altijd wel wat kunnen. In feite praatte hij net zo lang op zijn dochter in tot ze deed wat hij, onder andere omstandigheden, ook zou hebben gedaan.

Neelie schikte zich, en meer dan dat. Ze telde haar zegeningen en begon aan de Nederlandse Economische Hogeschool in Rotterdam, de voorloper van de Erasmus Universiteit. Het was 1958, ze was zeventien. Met twee van haar medestudenten beklom ze 24 jaar later het bordes van het koninklijk paleis, om zich tezamen als leden van het nieuwe kabinet te laten fotograferen. Onno Ruding, minister van Financiën, kon zijn oud-medestudente nog goed uit die studietijd voor de geest halen. Ze was in zijn ogen zeer direct, en erop uit om op de voorgrond te treden. Een typische Rotterdamse vond hij haar. ‘Geen woorden, maar daden!’

Ruud Lubbers herinnerde zich vooral dat ze er leuk uitzag. Een vlotte, pittige meid, die hij een paar jaar later bijna tot zijn verbijstering getransformeerd zag tot een gehaaid politica.

Bij de verkiezingen in 1982 haalde de vvd een wat je noemt monsterzege, nota bene met als leus in donkere dagen ‘gewoon jezelf kunnen zijn’. Tien zetels meer dan bij de vorige Kamerverkiezingen, 36 zetels in totaal. En dat zonder Wiegel, voor wie in de plaats Ed Nijpels was gekomen, de beau garçon met de slaapkamerogen en het weke mondje. En stroop aan zijn kont, zag Neelie, die hem vergeleek met de Rattenvanger van Hamelen.

Ook bij het cda was er een leiderschapswisseling. Demissionair premier Van Agt had zich laten overhalen nog één keer de verkiezingen als lijsttrekker in te gaan, en trok zich terug in de Kamerbankjes. Het cda was van 48 naar 45 zetels gegaan, waardoor de pvda met 47 zetels de grootste partij werd. Ruud Lubbers, fractievoorzitter en oud-minister van Economische Zaken, was de nieuwe man. Hij stelde een cda-vvd-regering samen, een opvallende combinatie van doorgewinterde politici en nieuwkomers als Pieter Winsemius, Onno Ruding en Eelco Brinkman. Naast Lubbers zelf en Smit-Kroes werden zij de boegbeelden van een no nonsense-kabinet dat met een nooit eerder vertoonde zakelijkheid de samenleving tegemoet trad. Sleutelwoorden: loonmatiging, bezuiniging, privatisering. ‘De schouders eronder!’

Van het begin af aan was Lubbers tevreden over Neelie, een goeie minister noemde hij haar, waarmee hij bedoelde dat hij het ministerie gerust aan haar kon overlaten. Daar werd op het departement zelf anders over gedacht. Zelfs waren er heftige bezwaren tegen haar komst, met name van de secretaris-generaal van het departement. Na haar aantreden werd er een koude oorlog gevoerd, waarom precies is nooit helemaal duidelijk geworden, behalve dan dat het erom zal zijn gegaan wie nu eigenlijk de baas was. Maar dat was toch echt Neelie, die opnieuw geschiedenis schreef als eerste vrouwelijke politieke baas op een ‘hard’ departement.

Dat iedereen flink moest bezuinigen, verhoogde het saamhorigheidsgevoel onder de verschillende ministers. En de creativiteit om kosten op elkaar te proberen af te schuiven. Neelie’s grootste kostenpost waren de prestigieuze Oosterscheldewerken die Zeeland voor een nieuwe watersnoodramp moesten behoeden. Brinkman kreeg het idee dat voor iedere tien miljoen gulden die er extra naar de Deltawerken ging hij weer een bejaardentehuis moest sluiten. Met de minister van Landbouw en Visserij, Gerrit Braks, ontstonden verhitte discussies over wie waarvoor moest opdraaien. Voor alles wat naar ‘eco’ zweemde, dacht Neelie: de rekening is voor jou, ik plemp de boel wel vol met beton en cement, daar heb ik geen onderhoud aan.

Bij Ruding dacht ze vaak even naar binnen te kunnen lopen, onder het mom ‘ik wil nog even apart wat met je bespreken, Onno, daar hebben we geen ambtenaren bij nodig, toch?’ Niet dat hij hier altijd op inging, vaker niet dan wel, maar hij vond haar wel slim, en handiger dan veel anderen. Neelie toonde zich een politieke koorddanser, opgezadeld als ze was met de peperdure bouw van een doorlaatbare dam waartoe nog onder Den Uyl was besloten. Samen met Neelie ging Ruding vaak ter plekke kijken, en allebei kregen ze er hoofdpijn van.

Net als van de afslag van stranden. Dan was er een storm geweest en was er weer ergens een gat ontstaan. Zoek het maar uit, werd vanuit de ministerraad tegen haar gezegd, je bestelt dat zand maar. Neelie was berucht, vanwege haar gevoel voor dramatiek – ‘het land mag toch niet overstromen?’ – en haar niet-aflatende onderhandelingszin. Het gevolg was wel dat als Neelie begon te praten iedereen zijn pen neerlegde en niet anders kon dan naar haar luisteren. Lubbers hield zich afzijdig van de kostenoverschrijdingen bij Verkeer en Waterstaat, maar ook van al te veel contact met zijn minister. Gek genoeg omdat ze zo politiek was in zijn ogen. Ze zou alles benutten om dingen voor elkaar te krijgen. Hij vond haar ‘geen katje om zonder handschoenen aan te pakken’, en was bij haar op zijn hoede. Hij dacht ook dat die beduchtheid iets wederzijds was. ‘Zij kende mij en ik kende Neel.’

Zowel intern als voor de buitenwacht was Smit-Kroes de personifiëring van de no nonsense-politiek, die ze twee regeerperiodes zou uitdragen. De Iron Lady van de Lage Landen werd ze genoemd. Of ze nu onderhandelde over de landingsrechten van de klm, of als zelfbenoemd kaasmeisje de belangen van de vaderlandse industrie in het buitenland hoog hield, in feite kon niemand tegen haar op. Ze was een dossiertijger, een workaholic, een bezige bij, rennend, debatterend, nooit te beroerd om voor de camera’s nog iets toe te lichten. Neelie was meer een doener dan een denker, eerder vlug dan zorgvuldig, en iemand die leek te balanceren op de rand van publiek en privaat. Het maakte dat ze snel een conflict of een affaire aan zich had kleven, altijd omringd was met iets licht scandaleus. Het verlenen van vergunningen, of het nu ging om de binnenschipperij, de tankercleaning business of de vliegtuigbouw, werd al gauw gezien in het licht van persoonlijke te nauwe banden tussen de minister en een bedrijfsdirecteur. Haar vrouwelijkheid was haar wapen, maar maakte haar ook verdacht.

Privé, zakelijk, bestuurlijk – bij Neelie liep altijd alles door elkaar, zou de man zeggen met wie ze na haar landelijke politieke carrière, tevens beëindiging van haar huwelijk, een ander leven tegemoet ging. Toen hij haar vader ontmoette, die het wel mooi vond dat zijn dochter met de burgemeester van Rotterdam ging, viel bij Bram Peper het kwartje. Hij zag een harde man die zich had opgewerkt, een doorbijter. Zijn Neelie leek op hem.


Beeld: (1) Kabinet-Lubbers I na beëdiging door koningin Beatrix op de trappen van paleis Huis ten Bosch. 4 november 1982 (ANP). (2) Minister Smit- Kroes tijdens een bezoek aan Schiphol, jaren tachtig (United Photo’s de Boer / Nationaal Archief / Spaarnestad / HH).