Bij een ‘radio-intelligentiewedstrijd’, zo meldt het in 1960 door de Universiteit voor Zelfstudie uitgegeven Handboek voor de secretaresse, vroeg men aan de deelnemers de drie meest vrouwelijke beroepen te noemen. De vraag bleek niet moeilijk: verpleegster, secretaresse, verkoopster ziedaar. De intelligente deelnemer scoorde er een vol punt mee. Van die drie heeft de secretaresse absoluut de meest feminiene professie als we althans afgaan op de handboeken die dertig, veertig jaar geleden werden samengesteld voor gevorderde en aspirant-secretaresses. De secretaresse is niet alleen ‘natuurlijk’ een vrouw, zo stellen de handboeken heel beslist, haar ‘natuurlijke’ vrouwelijke eigenschappen zijn broodnodig voor een geslaagde invulling van het toch bovenal dienende beroep.
Neem het ‘psychologisch en praktisch handboek’ De secretaresse van mevrouw Haitsma Mulier-Van Beusekom uit 1956. Daarin mogen -uiteraard manlijke- managers uitgebreid omschrijven aan welke eisen een ‘secretaresse uit de droomfabriek’ zou voldoen. Het belangrijkste is niet, zoals veel dames abusievelijk denken, het foutloos kunnen opnemen van een brief, het pijlsnel stenograferen, het vlekkeloos machineschrijven. Die vaardigheden bezit zij net zo vanzelfsprekend als de hardloper zijn benen, de zanger zijn stem, de metselaar zijn handen. Nee, het voornaamste is dat ze met hem meedenkt. Dat zijn hersens haar hersens zijn, zijn ogen haar ogen. Dat zij zijn secretaresse is, er helemaal voor hem is, ja eigenlijk dat zij hem is. ‘De stem van mijn secretaresse en haar woordkeuze is de barometer voor anderen’, legt de baas uit. ‘Is haar stem koel, haar houding zeer gereserveerd, dan betekent dit dat ik zo ben. Is haar houding tegemoetkomend, dan betekent dit dat ik dat ben. En daarom, dames, geen intimiteiten met collega’s op kantoor. Geen vriendin die gezoend wordt, want dan zou ik het zijn die zoent.’
Die innige tweeeenheid kan de manager louter met een vrouw vormen. Een secretaris heeft alleen al het nadeel, weet mevrouw Haitsma Mulier-Van Beusekom, dat hij zich door zijn vertrouwenspositie een soort onderdirecteur gaat voelen. Anders wil hij wel zijn positie verbeteren, carriere maken. De man wil namelijk arbeiden, de vrouw graag verzorgen. En het beroep van secretaresse is, after all, zorgend. Vandaar dat voor vrouwen het salaris minder telt dan wat de handboekschrijfster met een modieus Amerikaans woord het ‘emotional life’ noemt. En vandaar dat diploma’s de doorslag niet geven: een secretaresse wordt niet gemaakt, maar geboren, wijst mevrouw Haitsma Mulier-Van Beusekom Simone de Beauvoir terecht.
Of bekijk het eerder genoemde handboek uit de reeks Praktische wetenschappen van de Universiteit voor Zelfstudie door Walter Penn. Op het omslag wiebelt een piekfijn verzorgde dame schrijlings op een reusachtig potlood, haar werktuig bij het stenograferen. In het boek worden de bevallige vrouwelijke contouren van het beroep geschetst. Het grootste voordeel van het kantoorwerk is dat het de vrouw toestaat volop vrouw te blijven. Vragen mannen zich zelden af of hun werk hun mannelijke waardigheid niet aantast, voor vrouwen is dat gelukkig anders, constateert Walter Penn opgelucht: ‘Een beroep dat haar vrouw-zijn aantast, voelen zij als een bedreiging van haar wezen.’
De secretaresse hoeft bijvoorbeeld niet als haar seksegenoten in andere vrouwelijke beroepen in een onflatteus uniform te lopen, zij mag even aantrekkelijk zijn als in haar particuliere leven. Haar vrouwelijkheid maakt haar bij uitstek geschikt voor het werk: haar ‘vrouwelijke charme’, ‘vrouwelijke tact’ en ‘vrouwelijke zorgzaamheid’. Zij bezit van nature het geheim ‘te dienen zonder slaaf te zijn’. Anders dan mannen hoeft zij niet zelf aan de top te staan. Bovendien, mannen denken in grote lijnen en zijn daarom de aangewezen bedrijfsleiders; vrouwen wijden zich met overgave aan het detail, aan een schijnbaar bescheiden maar in werkelijkheid even onmisbare taak. ‘Hoe vreemd en onzakelijk dat op het eerste gehoor moge klinken: de huisvrouw en de gastvrouw kunnen ook op het moderne kantoor niet worden gemist.’
Of neem ten slotte De ideale secretaresse van Jan Bom (1961). Zorgzaamheid, toewijding, accutaresse, betrouwbaarheid, tact en een grote algemene belangstelling zijn volgens hem de beste karaktereigenschappen waarover de vrouw beschikt. Het is duidelijk voor welk beroep die eigenschappen haar uitermate geschikt maken.
In de handleidingen van mevrouw Haitsma Mulier-Van Beusekom, Walter Penn en Jan Bom is de overzichtelijkheid van het kantoorleven werkelijk enorm.
De secretaresse en vrouwelijkheid gaan nog steeds hand in hand. Ondanks het ijveren van de beroepsorganisaties is het nog immer een professie met een antiek imago. De verpleegsters hebben allang broeders als collega’s, de verkoopsters verkopers, maar naast de secretaresses zijn de gelijkwaardige secretarissen nog nauwelijks opgestaan. In zekere zin is de secretaresse een vrouwelijke Elckerlijc. Haar werk wordt vaak nog als zuiver vrouwelijk gezien, ze verenigt alle vigerende vrouwentypen in zich van professionele, werkende vrouw tot huisvrouw, van verzorgster tot verleidster en de relatie met haar baas is geent op het geijkte heteroseksuele rolpatroon. Ze is zijn eega op kantoor, cijfert zichzelf weg, vertroetelt en pampert hem, neemt hem zoveel mogelijk werkjes uit handen. In haar bureaula liggen schone sokken en een extra stropdas, in haar handtas draagt ze naaigerei voor het geval dat.
Als in het klassieke huwelijk vormt zij een onverbrekelijke eenheid met haar baas: ze vullen elkaar aan, ze is zijn rechterhand, zijn verlengstuk, samen vervullen ze in feite een baan, waarbij hij de intellectuele taken uitvoert en zij de praktische. ‘Het ideaal van de prive-secretaresse is alles te weten wat haar chef weet, zonder zich te verbeelden ook hetzelfde te kunnen’, schrijft Walter Penn over het vereiste aanpassingsvermogen voor een goede samenwerking. Het idee van de eenheid mag dan wel stokoud lijken, in de laatste aflevering van het vakblad Secretaresse Magazine ziet de geinterviewde president Eckart Wintzel van BSO/Origin, een groot automatiseringsbedrijf, het ‘typisch vrouwelijke’ secretaressevak in het oosterse licht van yin en yang: ‘Moet je ons eens zien als we zonder secretaresse zitten. Dan zijn we maar een half plaatje. (…) Wij zijn als twee trappers van een fiets. Met een trapper is het nu eenmaal onhandig fietsen.’
Ook in simplistisch feministische optiek is de secretaresse een Everywoman omdat zij geldt als de personificatie van de onderdrukte vrouw in de patriarchale wereld van het werk. Wellicht is de secretaresse vooral een vrouwelijke Elckerlijc omdat de stereotypen haar zo aankleven. In ieder geval moeten vrouwen die nu voor het traditionele vak kiezen, een verhouding tot de cliches vinden. Een rondgang door Schoevers in Amsterdam, ‘s-lands oudste en hoogstgeachte secretaresseopleiding, leert dat de meisjes jawel, er lopen nog steeds hoofdzakelijk meisjes rond de gemeenplaatsen geergerd van zich af schudden. De leerlingen die studeren voor Europees secretaresse reageren argwanend op de journaliste in de klas: 'Wij zijn geen typmiepen!’
Over die beeldvorming maken zij zich kwaad: ze zijn niet van plan het slaafje van een baas te worden, laat staan dat ze de standaard clandestiene relatie met hem aangaan. Nee, ze zijn ambitieus, verzekeren ze, en hun Schoevers-opleiding zien ze als een goed begin voor een carriere in het bedrijfsleven. ‘Wij vechten tegen het stomme imago’, zegt Mandy ferm. Alleen al om het sleetse beeld van plooirokken, twinsets en parelkettinkjes te logenstraffen, dragen de secretaresses in spe steevast een spijkerbroek.
Het secretaressevak heeft een grillige geschiedenis. De vrouwelijke trekken van het beroep hebben, zo blijkt, alles te maken met de wet van de remmende voorsprong. Het vrouwenwerk op kantoor werd al vroeg op de mannen veroverd. De tragiek wil dat het werk vervolgens elegant op vrouwelijke maat werd gesneden. De bezitname van het van oudsher mannelijke kantoor betekende niet dat vrouwelijkheid een ruimere definitie kreeg. Integendeel, er werd speciaal dameswerk gecreeerd: typiste, stenografe, receptioniste, secretaresse het werden door en door feminiene beroepen.
Francisca de Haan laat in haar proefschrift Sekse op kantoor: Over vrouwelijkheid, mannelijkheid en macht, Nederland 1860-1940 omstandig zien hoe de vraag of kantoorarbeid typisch mannelijk of vrouwelijk was de gemoederen in Nederland lange tijd verhitte. Het debat werd in 1863 geopend door een weduwe uit Delft, mevrouw A. M. M. Storm-Van der Chijs, die na een reis door Amerika opperde dat het werk als ‘kantoorjufvrouw’ zeer geschikt was voor vrouwen uit de ‘middelklasse’. Een groeiend aantal vrouwen uit die ‘middelklasse’ bleef namelijk ongehuwd en moest op een of andere manier in haar onderhoud voorzien. Voor vrouwen uit de burgerij waren er slechts beperkte mogelijkheden om geld te verdienen: zij konden thuis naai- of breiwerk verrichten, of onderwijzeres, gezelschapsjuffrouw, gouvernante of huishoudster worden.
Het voorstel van Storm-Van der Chijs riep stormachtig verzet op. Alleereerst hoorden vrouwen niet in het openbaar maar in de privesfeer, in de beschutting van de keurig opgepoetste victoriaanse huiskamer. De pedagoge Elise van Calcar vond het hele idee van buitenshuis werkende burgervrouwen zelfs ‘onkies’, ze zouden immers zichtbaar aan het werk zijn. Daarnaast botste kantoorarbeid met de vrouwelijke aard, was de onvermijdelijke samenwerking met mannen onzedelijk en zorgden vrouwen voor valse concurrentie op de arbeidsmarkt omdat ze belachelijk lage lonen ‘accepteerden’. Want jonge ongehuwde vrouwen, zo dacht men, hoefden niet te werken voor hun bestaan; hun salaris was slechts speldengeld.
Uit de studie Woman’s Place Is at the Typewriter: Office, Work and Office Workers 1870-1930 van Margery W. Davies blijkt dat in Amerika dezelfde argumenten tegen vrouwelijk kantoorwerk opgeld deden. Het lag in de vrouwelijke natuur besloten dat vrouwen opgroeiden tot echtgenotes en moeders. De harde zakenwereld zou haar maar verruwen, haar cynisch, streng en schijnbaar onafhankelijk maken. ‘Weg haar aardige goedgelovigheid, haar gekoesterde vertrouwen in mannen, en haar vrolijke, zorgeloze meisjesachtige maniertjes’, treurt een tegenstander. Het vrouwenlichaam had verder fysieke beperkingen: de menstruele cyclus en het daarmee verbonden verzuim maakte toch dat vrouwen moeilijk een maandelijks salaris kon worden betaald. Bovendien leden vrouwen nogal aan stemmingen.
In Cecile Goekoops-de Jong van Beek en Donks emancipatieroman Hilda van Suylenburg uit 1897 werden de argumenten tegen het witte-blousenwerk reeds belachelijk gemaakt. Bertha wil niet op kantoor werken omdat een ‘vrouw vrouw moet blijven en niet mannenwerk doen’, omdat haar hersenen zoveel ‘lichter en kleiner’ zijn dan van een man, en omdat ontwikkelde vrouwen ‘geen kinderen meer voort brengen’ door de te ‘groote herseninspanning’. Maar waar ligt toch ‘die grens tusschen mannen- en vrouwenwerk?’ reageert Hilda. ‘Als u meent, dat 'n vrouw die op registratie- of hypotheek- of notaris- ofpostkantoor of secretarie of bureau werkt, de natuurgrenzen overtreedt, waarom vindt u het dan hoogst natuurlijk dat er mannen zijn, duizenden, die bakken en braden, en anderen die keurig zoompjes maken?’
De toegang van vrouwen tot het kantoor werd vergemakkelijkt door de economische ontwikkelingen. De kantoren dijden uit en konden de goedkope vrouwelijke arbeidskrachten goed gebruiken. En de opkomende vrouwenbeweging eiste naast kiesrecht ook het recht op arbeid. Maar het was bovenal een technische ontwikkeling die de vrouw van haar ketenen bevrijdde. Het was de typemachine die als een paard van Troje de vrouwen het kantoor binnensmokkelde. Hoewel de schrijfmachine al veel eerder was uitgevonden, werd zij eind negentiende eeuw pas volop in gebruik genomen. De typist verdrong de klerk. De machine was nieuw, had geen historische banden met een van de seksen en kon dus worden toegeeigend door vrouwen te meer daar deze machine wel iets weg had van een naaimachine.
En prompt werden nu opeens allerlei redenen bedacht waarom juist vrouwen het apparaat moesten bedienen. Vrouwen hadden leniger vingers dan mannen, was de communis opinio. De pianolessen in de vrouwelijke opvoeding versterkten haar Fingerspitzengefuhl. De Scientific American leverde in 1913 middels ingewikkelde testen de wetenschappelijke onderbouwing: vrouwen hebben een grotere manuele behendigheid, mannen worden vaak gehandicapt door hun ‘buitengewoon lange en sterke vingers’.
In de jaren twintig introduceerde Schoevers, het instituut voor ‘practische kantooropleidingen’, de opleiding voor secretaresse, toen nog een spiksplinternieuw en prestigieus vrouwenberoep. Het instituut richtte zich op jongens en meisjes van gegoeden huize de secretaressetak trok vooral dochters uit de betere stand die aldus van het tennissen en dansen werden gehouden. Verrichtten typistes en stenografes zuiver routinewerk ‘Zij zijn vlijtige, trouwe menselijke machines’ de secretaresse moest zich bovendien onderscheiden door haar initiatief, verantwoordelijkheidsgevoel, toewijding en betrokkenheid bij haar werk. Zij moest bereid zijn offers te brengen, zij moest een goede fee kunnen spelen en tact en bescheidenheid bezitten.
Lange tijd was de functie van secretaresse binnen de muren van het kantoor de hoogst haalbare voor een vrouw. Het kantoor was voor vrouwen de sleutel tot nieuwe mogelijkheden. De moderne vrouw kon er voor kiezen vrij te zijn, op kantoor kon zij als secretaresse een ‘goed gesalarieerde betrekking’ vinden. Een betrekking die toen zonder meer glamour en allure had, want de secretaresse is superieur aan de overvloed aan ‘kantoormeisjes’. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de manier waarop de secretaresse door Hollywoord werd omarmd en uit het populaire genre van de ‘kantoorroman’. In Vrouwen van Emmy van Lokhorst, De Kingfordschool van Cissy van Marxveldt en Secretaresje van Willy Petillon willen de hoofdpersonen niets liever dan carriere maken op kantoor, van ‘krullenjongen’ opklimmen tot prive-secretaresse. Kitty uit Vrouwen geeft haar baan als onderwijzeres in de provincie er maar wat graag aan om haar droom te verwezenlijken: op kantoor werken in de grote stad en zo mogelijk trouwen met de boss.
Het moge duidelijk zijn: de vrouwelijke Elckerlijc werd in het interbellum echt geboren, het beroepsprofiel van de secretaresse werd toen op volkomen vrouwelijke leest geschoeid. Zij viel samen met vrouwelijkheid. ‘De “zogenaamd” vrouwelijke eigenschappen van de secretaresse werden niet als professionele vaardigheden gezien, maar als “natuurlijke” eigenschappen (die bovendien als “vrouwelijke” eigenschappen geen hoge status hadden)’, concludeert Francisca de Haan.
Achter de smalle gevel aan de Stadhouderskade gaat een wirwar van gangen en kamers schuil. In de lichte lokalen krijgen meisjes les in management, Duits, tekstverwerking en informatica. Het geratel en gezoem van elektrische schrijfmachines weergalmt op de eerste verdieping. Twintig meisjes oefenen met kaarsrechte rug, soepel langs het lichaam rustende armen en keurig ontspannen vingers in het foutloos typen van een brief. De secretaresseopleidingen van Schoevers zijn anno 1994 buitengewoon breed: naast de aloude ‘handvaardigheidsvakken’ krijgen de leerlingen, als ze bijvoorbeeld voor ‘Europees secretaresse’ studeren, Frans, Duits en Engels, economie, recht, Europakunde, marketing en management. De sleutelwoorden zijn: professionaliteit en marktgerichtheid.
Net als ruim honderd jaar geleden hebben de technologische ontwikkelingen een grote invloed op het werk van de vrouw op kantoor. ‘De automatisering heeft een enorme invloed gehad’, vertelt de heer Koole, directeur van Schoevers Opleidingen in Amsterdam. ‘De standaardwerkzaamheden als typen, steno, verspreiden van memo’s kosten nu veel minder tijd en zijn minder gebonden aan een persoon. Naarmate de routine afneemt, groeit de verantwoordelijkheid van de secretaresse. Managers willen van de huidige secretaresse dat ze goed communiceert. Ze moet als een spin in het communicatienetwerk zitten, bij haar komt alles binnen: de gasten, de telefoon, de brieven, de faxen. Ze moet daarover de beslissingen nemen. Het gaat niet meer om het uittypen van de brief, maar om de bedrijfscommunicatie.’
Ondanks de snelle ontwikkelingen binnen het beroep heeft het secretaressevak nog steeds geen dynamisch imago. Maar het beroep is al lang geen dead-end job meer legt Koole uit: ‘Vrouwen blijven steeds langer in het arbeidsproces. Ze houden niet meer automatisch op met werken als ze kinderen krijgen, vandaar dat ze ook steeds meer carriere willen maken. Het is voor bedrijven en betrokkenen steeds interessanter om te investeren.’
Loopbaanplanning, groeimogelijkheden, beroepsinvestering, ambitie, het waren woorden die tot voor kort vloekten met de ‘meest vrouwelijke’ professie. De laatste jaren zetten de secretaresseverenigingen zich verbeten in voor ‘beroepsprofilering’, een onderverdeling van de vage verzamelnaam secretaresse in handzame ‘functieprofielen’ en de ontwikkeling van ‘carriereroutes’, met alle studiemogelijkheden en seminars van dien.
Verliest het secretaressevak daarmee haar vrouwelijke contouren? Dat valt vooralsnog te bezien, de secretaresse gaat nog steeds gebukt onder de erfenis van het verleden. Op Schoevers is vijf procent van de leerlingen mannelijk, zij volgen de cursus voor account manager. ‘Ik kan wel een windmolengevecht leveren om mannen binnen te krijgen’, zegt Koole, ‘maar wij geven een heel goede opleiding voor ambitieuze vrouwen. De vrouwen creeren hier heel sterk kansen voor zichzelf.’
De secretaresse zoekt nog steeds een vrouwelijke ingang in de wereld van het bedrijfsleven. Maar zolang ze zijn ogen en zijn hersenen, zijn stem, zijn verlengstuk, zijn antoorechtgenote en zijn slaafse bediende niet wil zijn, is daar weinig op tegen.