De inwoners van Oost-Jeruzalem stemden tijdens de recentelijk door Mahmoud Abbas gewonnen verkiezingen niet in een Palestijns stemlokaal, maar in een Israëlisch postkantoor. Hoewel op papier nog altijd de hoofdstad van de toekomstige Palestijnse staat bevindt Jeruzalem zich volgens de regering-Sharon buiten de Palestijnse gebieden, en dus dienden de bewoners, net als alle buiten landers, hun stem per post uit te brengen. De meesten van hen bedankten voor de eer.

De strijd om de heilige stad wordt echter niet slechts op symbolische wijze uitgevochten. Recentelijk bevestigde de Israëlische regering dat het vorig jaar juli de Absentee Property Law (APL) uit 1950 van toepassing had verklaard op Oost-Jeruzalem. Omdat het slechts een ministerieel besluit betrof de oude wet te reactiveren, ontsnapte het aan de aandacht van parlement en media, hetgeen het kabinet ongetwijfeld goed uitkwam, want de gevolgen van het bureaucratische handigheidje zijn enorm.

De APL definieert als «absentee/afwezige» een ieder die zich in de periode van 29 november 1947 tot 1 september 1948 «in het land van Israël buiten het territorium van Israël» (de Westelijke Jordaanoever en Gaza) of in een Arabisch land daarbuiten bevond. De wet stelt vervolgens dat diens bezit binnen de grenzen van Israël toevalt aan de staat Israël.

Met behulp van de wet confisceerde Israël na 1948 het bezit van 750.000 Palestijnse vluchtelingen. Na de Zesdaagse Oorlog van 1967, waarin Israël onder meer Jeruzalem, Gaza en de Westelijke Jordaanoever veroverde, werd de APL slechts toegepast gedurende een korte periode begin jaren negentig, toen niet toevallig Ariel Sharon als minister van Huisvesting diende. Afgezien daarvan gold de afspraak binnen de opeenvolgende Israëlische regeringen dat de relatie met de Palestijnen niet onnodig onder druk gezet moest worden.

Het feit dat de regering-Sharon de APL nu van toepassing heeft verklaard op Oost-Jeruzalem heeft alles te maken met de strijd om de definitieve status van Jeruzalem en de bouw van de muur tussen Israël en de Palestijnse gebieden welke niet de Groene Lijn van 1967 volgt, maar grotendeels op Palestijns grondgebied ligt. Door de muur zijn duizenden Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever en in Oost-Jeruzalem van hun land afgesneden.

Daarbij dient te worden opgemerkt dat Israël de grenzen van Oost-Jeruzalem na de Zesdaagse Oorlog optrok van zes tot zeventig vierkante kilometer, met als gevolg dat tal van Palestijnse dorpen en bijbehorend land, welke voorheen op de Westelijke Jordaanoever lagen, sindsdien tot Jeruzalem behoren. Een groot deel van dat land is inmiddels volgebouwd met joodse woonwijken en de muur slingert zich als een slang rond Groot-Jeruzalem, langs vele Palestijnse dorpen en steden, zoals Bethlehem.

Israël heeft altijd verklaard dat Palestijnse grondbezitters met een door het leger afgegeven toegangsbewijs van en naar hun land zouden kunnen reizen. Tot nu toe is dit entreebewijs echter nog nooit afgegeven. Israëlische haviken roepen in koor dat een dergelijke regeling de nationale veiligheid (en de droom van Groot-Israël!) in gevaar brengt. Het is veel veiliger, eenvoudiger en voordeliger land en bezit met behulp van de APL te confisceren. En dus kregen Palestijnen «afwezig» van hun land in en rond Jeruzalem recentelijk een brief thuis met daarin de mededeling dat hun bezit toevalt aan de Israëlische Custodian for Absentee Property.

De brieven werden vergezeld van een document ondertekend door Effi Lior, werkzaam op het ministerie van Financiën. «Inwoners van de gebieden,» zo schrijft hij in een kafkaeske volzin, «zijn afwezigen met het oog op bezit dat voorheen in hun bezit was, maar dat vandaag in een gebied onder jurisdictie van Israël ligt. Deze bezittingen werden in het bezit van de Custodian geplaatst op het moment dat de Israëlische wet van toepassing werd, met als gevolg dat voormalige eigenaars, die (weliswaar) geregistreerd staan als eigenaars, daar niet langer enige rechten aan kunnen ontlenen.»

Israëls Attorney General Menachem Mazuz verklaarde eind januari dat hij niet op de hoogte was van het regeringsbesluit betreffende de APL en vond dat het teruggedraaid moest worden. In een brief aan minister van Financiën Benjamin Netanyahu stelde hij dat «the decision could have great diplomatic repercussions on the separation fence, which has already drawn strong criticism from the International Court of International Justice».

Het Hof in Den Haag oordeelde op 9 juli 2004 dat de bouw van de muur in strijd is met de internationale rechtsorde en riep Israël op de bouw te staken, alsmede alle wetgeving en maatregelen die verband houden met de bouw van de muur terug te draaien. De uitspraak had verder geen concrete gevolgen, aangezien Israël de rechtsbevoegdheid van het hof niet erkent.

Netanyahu verdedigde op 1 februari in de Knesset, het Israëlische parlement, de beslissing de APL op Jeruzalem van toepassing te verklaren: «Jeruzalem is een soevereine Israëlische stad, niet anders dan Haifa of Be’er Sheva. Jeruzalem is verenigd, en zo hoort het. Dat betekent soevereiniteit. Zoals Arabische inwoners van de Westelijke Jordaanoever geen toegang hebben tot soeverein Israël, zo hebben zij geen toegang tot soeverein Jeruzalem.» Dit is, zonder poeha en franje, het ideaal van de Israëlische Likoedpartij, waartoe hij en Sharon behoren. Zoals in de partijstatuten geschreven staat: «Jeruzalem is de ondeelbare hoofdstad van Israël.»

Een recente PLO-publicatie betreffende de APL stelt dat niet precies bekend is hoeveel land door het besluit wordt getroffen, omdat het Israëlische leger alle documenten over Palestijns land bij de inval van het Orient Huis in augustus 2001 in beslag heeft genomen. De PLO schat dat reeds 43,5 procent van Oost- Jeruzalem is bebouwd met Israëlische wijken, en 41 procent is verklaard tot «groen gebied» en onderworpen aan Israëlische restricties. Slechts 12,1 procent is bestemd voor Palestijns gebruik, waarvan minstens de helft «absent property» betreft. Volgens Meron Benivisti, schrijver en voormalig vice- burgemeester van Jeruzalem, kan de helft van al het Palestijnse bezit in de stad in Israëlische handen vallen.

De PLO wijst er overigens op dat Israël niet alleen gebruik maakt van de APL, maar ook van een oude Ottomaanse wet die stelt dat al het land dat gedurende drie jaar niet is gebruikt, door de staat in bezit genomen mag worden. De muur werkt die praktijk vanzelfsprekend in de hand.

«Hoewel de Israëlische regering het tegenovergestelde beweert», aldus de PLO, «blijkt dat het tijdelijke veiligheidshek meer en meer een definitieve politieke grens is. Het afdwingen van de APL maakt deel uit van een breder plan om de historische plaatsen en groengebieden van Oost-Jeruzalem te annexeren, terwijl Palestijnse woongebieden aan de andere kant van de muur liggen.»

Meron Rapaport gaf in de Israëlische krant Ha’aretz een aantal voorbeelden van de draconische gevolgen van de wet. Neem het dorpje Walaja ten zuidwesten van Jeruzalem. Jarenlang dachten zowel Israëliërs als inwoners dat het tot de Westelijke Jordaan oever behoorde. Pas in de jaren tachtig ont dekten de Israëlische autoriteiten dat tachtig huizen binnen de grenzen van Jeruzalem vielen. De laatste jaren hebben de bewoners het zwaar. Immers, in hun paspoort staat dat zij afkomstig zijn van de Westelijke Jordaan oever en dus zijn zij illegaal in Jeruzalem. Volgens Rapaport is zelfs de lokale bus al eens in beslag genomen, wegens het vervoeren van illegalen (schoolkinderen) van Walaja naar Beit Jala.

Sinds vorig jaar hebben de inwoners er een probleem bij: de muur snijdt hen af van hun land. En dus ontvingen ze recentelijk een brief met de mededeling dat hun velden en boomgaarden als afwezig bezit worden beschouwd en toevallen aan Israël. Overigens heeft het architectenbureau Reches Echkol in opdracht van de gemeente reeds een woonwijk met dertienduizend appartementen ontworpen. Bestemd voor Israëliërs, uiteraard.

Een ander voorbeeld betreft het beroemde Cliff Hotel, gelegen op een heuvel tussen Jeruzalem en het stadje Abu Dis. Het hotel werd voor 1967 gebouwd en betaalde altijd be lasting aan Bethlehem, waar het administratiefrechtelijk onder viel. Niemand heeft ooit betwijfeld dat het hotel tot de Westelijke Jordaanoever behoorde. Tot in 2003 de muur het hotel, met een geschatte waarde van drie miljoen dollar, afsneed van Abu Dis, waar de eigenaars wonen. Vorig jaar kregen de laatsten twee brieven. De ene deelde mee dat het hotel binnen de grenzen van Jeruzalem viel, de andere dat het dientengevolge als absent property werd beschouwd. Het hotel dient nu als kantoor van de grenspolitie. De eigenaars spanden een rechtszaak aan in Israël, maar verloren.

Het van toepassing verklaren van de APL op Oost-Jeruzalem brengt niet alleen de strijd om de heilige stad en de controversiële bouw van de muur opnieuw onder de aandacht. Het stelt tevens de vraag naar de legitimiteit van de APL zelve, en brengt ons regelrecht terug naar de kern van het conflict tussen Israëliërs en Palestijnen. Met behulp van de APL werden na 1948 immers twintigduizend vierkante kilometer land, talloze huizen en zelfs bankrekeningen van 750.000 Palestijnse vluchtelingen onteigend of geconfisceerd, zonder dat daarvoor een noemenswaardige compensatie werd betaald. Meron Benvenisti schat in zijn boek Sacred Landscape de waarde van dat bezit op vier miljard dollar.

Compensatie en de terugkeer van Palestijnse vluchtelingen zijn slechts twee van de vele netelige kwesties die voor Israël tijdens elk toekomstig vredesoverleg waarschijnlijk onbespreekbaar zijn. Volgens Israël was het gebruik van de APL geoorloofd, omdat tussen 1948 en 1951 zevenhonderdduizend veelal Europese immigranten werden verwelkomd, waarmee de zionistische droom van een joods thuisland werkelijkheid werd. Het spreekt voor zich dat de Palestijnen die in de vluchtelingenkampen van Libanon en Jordanië de sleutel van hun grootvaders huis koesteren, zich in die redenering bepaald niet kunnen vinden.