‘Rij over, rij over de kolonist/ Verander de straat in een val’, zingen twee jonge rappers uit Ramallah in een Facebook-filmpje dat zich in een mum van tijd over de Palestijnse gebieden verspreidde. In het tekenfilmpje Ren, o Zionist op YouTube botsen Palestijnse auto’s Israëliërs met een grote boog het land uit. Cartoons op Twitter tonen de weg naar Jeruzalem met overreden Israëliërs. De ‘auto-intifada’ heet het op sociale media, de ‘aanrij-intifada’, de ‘postmoderne intifada’, of de ‘Jeruzalem-intifada’: een spontane Palestijnse volksopstand, zonder leider of plan, uitgevoerd door eenlingen met auto’s, busjes, heftrucks.

‘Auto-intifada’ is een snedige term, maar zit er ook iets in – kan dit het begin zijn van de derde grote Palestijnse opstand in dertig jaar? De Israëlische regering zegt van niet, de Palestijnse Autoriteit ook. En het is ook rijkelijk vroeg om over een nieuwe intifada te spreken na een serie aanslagen, drie met een auto (waarvan er één waarschijnlijk een gewoon verkeersongeluk was) plus één met handwapens. Toch smeult er wel degelijk iets. Na maanden met aanslagen in Israël die veel aandacht trokken, en waarin Israël kwetsbaar leek voor een nieuwe vorm van terreur, is er nieuwe angst en aandacht voor wat de komende tijd gaat brengen.

‘Er is nu zeker nog geen intifada, daarvoor is het aantal aanvallen te klein en de animo te laag. De vorige intifada vormt een zeer pijnlijke herinnering in het Israëlische bewustzijn, en ook bij de Palestijnen: het zette hun samenleving een decennium terug’, zegt Kobi Michael, voormalig hoofd Palestijnse Zaken bij Israëls ministerie van Strategische Zaken en nu hoogleraar politicologie, in een telefonisch gesprek. ‘Maar de term “Derde Intifada” heeft effect. Hoe meer het gebruikt wordt, hoe meer dat het handelen van mensen kan sturen. Israëlische militairen die met hun vinger op de trekker tegenover een menigte jongeren staan, gaan anders reageren als ze denken dat de Derde Intifada zich voor hen voltrekt. En het geeft die jongeren, of mensen die broeden op een eenmansactie, ook een denkraam om hun handelingen in te plaatsen. Er is een gevaar dat het veelvuldig gebruik van de term er een self-fulfilling prophecy van maakt.’

De Israëlische premier Benyamin Netanyahu is geen man die bekendstaat om subtiel woordgebruik. Toch baarde hij afgelopen week opzien met zijn kwalificatie van de laatste reeks confrontaties en geweld in zijn land: de ‘slag om Jeruzalem’, noemde hij het. Dat lijkt een tamelijk grote term voor vijf niet aan elkaar gerelateerde aanslagen. In de afgelopen weken reden drie (of mogelijk twee) ‘terreur-chauffeurs’ op wachtende Israëliërs in, schoot een schutter de rechts-radicale rabbijn Yehuda Glick neer, en doodden twee Palestijnen met messen en een pistool bezoekers van een synagoge. De daders kenden elkaar niet, kregen geen leiding en lieten geen verklaring achter.

Dit zijn schokkende aanvallen, maar toch lijken ze in eerste instantie niet een reeks waar Israël van ontregeld zou moeten raken. Als het inderdaad een ‘slag’ betreft, is die ongecoördineerd en onsamenhangend; Israël heeft veel grootschaliger en vastberadener geweld doorstaan. Maar juist dat geïmproviseerde karakter maakt dat Israëlische veiligheidsexperts geen antwoord hebben op de laatste aanvallen. ‘Als iemand ’s morgens opstaat, ’s middags de moskee verlaat en besluit: “Vandaag ga ik wat Israëli’s doden”, zonder dat hij organisatie of voorbereiding nodig heeft, dan is er geen enkel punt waarop een veiligheidsdienst kan interveniëren’, zei de voormalige nationale veiligheidsadviseur Yaakov Amidror tegen The New York Times.

Die boodschap komt als een schok in een land dat in de afgelopen jaren voorzichtig het idee had omarmd dat het misschien geen waterdichte beveiliging had tegen alle gevaren, maar wel een effectief antwoord had gevonden op alles waar het tot dan toe mee bedreigd was. Een sterk leger en kernwapens tegen de buren, een gevreesde inlichtingendienst tegen terreurorganisaties, uitgebreide veiligheidsdiensten, gevangenissen, muren en hekken tegen aanslagplegers, een ‘IJzeren Koepel’ tegen raketten. Zelfs onder hoogspanning, zoals tijdens de Gaza-oorlog van afgelopen zomer, bood dat web van veiligheidsmaatregelen Israëliërs een mate van veiligheid waar hun Palestijnse buren alleen van kunnen dromen. Maar nu toont het weer een zwakke plek.

Wat de binnenlandse veiligheid betreft, is het web van Israëlische veiligheidsdiensten en maatregelen juist zo uitgebouwd omdat Israël twee maal een antwoord moest improviseren in een situatie waar het geen effectief antwoord op had. De eerste kwam in 1987, nadat een Israëlische legertruck zich in een rij Palestijnse auto’s had geboord die voor de grensovergang naar Gaza stond te wachten. De begrafenissen die avond draaiden uit op massademonstraties, de demonstraties explodeerden in een ongekende opstand. Binnen dagen waren alle Palestijnse gebieden – de Gaza-strook, de Westoever en Oost-Jeruzalem – het toneel van marsen, wegblokkades, stakingen en legers van jonge stenengooiers. Het geweld waarmee Israël reageerde – het breken van botten, aftuigen en doodschieten van de jonge demonstranten, het vernielen van huizen, het traangas – bracht alleen maar meer mensen op straat en bracht Israël onherstelbare schade aan zijn zelfbeeld en imago in de wereld; de plo werd juist nieuw leven ingeblazen. Met veel meer coördinatie van zijn geweld, infiltratie en politie probeerde Israël herhaling te voorkomen.

‘Dit is rijden op de rug van de tijger. Het is cruciaal dat God buiten dit conflict blijft ’

De Tweede Intifada, van 2000 tot 2005, leek aanvankelijk op de Eerste, tot Hamas, Islamitische Jihad en andere Palestijnse strijdgroepen de opstand militariseerden en zelfmoordaanslagen begonnen uit te voeren. Israël probeerde de organisaties en hun bases fysiek te vernietigen, met veel bijkomende burgerslachtoffers. Meer dan duizend Israëliërs en ruim drieduizend Palestijnen vonden de dood. De Tweede Intifada leidde tot Israëls liquidatiebeleid van vijandige strijders en de bouw van de muren en hekken langs de Westoever.

Waar de Eerste Intifada de Palestijnen veel bracht – de Oslo-akkoorden, de oprichting van de Palestijnse Autoriteit, een gevoel van eenheid en steun van de Arabische wereld – stond tegenover het geweld en de ontwrichting van de Tweede Intifada geen tastbaar resultaat. Aan het eind ervan stierf Arafat en scheurde het conflict tussen de grootste politieke groepen, Fatah en Hamas, de Palestijnse Autoriteit in twee delen: Fatah in controle over de Westoever, Hamas in Gaza. Er lijkt nu dan ook aan Palestijnse kant weinig animo te zijn voor een nieuwe, serieuze en grootschalige intifada. Toch houden veel analisten er rekening mee. Ten eerste omdat de grondredenen voor de Palestijnse onvrede nog bestaan – de dagelijkse moeilijkheden en onzekerheid, de wrok over het verleden, en het ‘alles doordringende element van vernedering’, zoals historicus Benny Morris de Eerste Intifada verklaarde. Maar daar is in het afgelopen jaar een giftig element aan toegevoegd: toenemende spanning – en inderdaad steeds openlijker strijd – om Jeruzalem.

De heilige stad is nog altijd verenigd: veel Arabische wijken liggen aan Israëls kant van de afscheidingsmuur. Van de ruim achthonderdduizend inwoners is meer dan een derde Palestijn. Ondanks een reeks van maatregelen die bedoeld lijken om het aandeel Palestijnen in de stad omlaag te brengen – zoals het neerhalen van Palestijnse huizen die illegaal zijn volgens bouwregels die duidelijk in Palestijns nadeel zijn opgesteld – is dat aandeel (door een hoger geboortecijfer) al ruim vier decennia aan het stijgen. Die Palestijnen zijn vaak vastbesloten om te blijven – ook omdat het leven er meer kansen en voorrechten biedt dan in andere Palestijnse gebieden – terwijl aan Israëlische kant de jonge seculiere joden naar het veel relaxtere en dynamischer Tel Aviv trekken en meer rechts-religieuze joden naar Jeruzalem komen, even vastbesloten om de stad van hen te maken.

Het afgelopen jaar hebben rechts-radicale activisten, met openlijke of stilzwijgende steun van de Israëlische regering, steeds actiever geprobeerd om de Israëlische controle over Oost-Jeruzalem te vergroten. Dat gaat via huizen: als een huis in een Arabische wijk leeg komt te staan of iemand in het geniep zijn huis aan joodse Israëliërs verkoopt, dan staan rechtse activisten klaar om daar met veel openlijk vertoon in te trekken, er grote Israëlische vlaggen op te planten en onder voortdurende camera- en politiebewaking te komen wonen. Het gaat via openbare voorzieningen: die zijn in Oost-Jeruzalem veel slechter dan in het westen, wat de gemeente wijt aan het feit dat de meeste Palestijnen de lokale verkiezingen boycotten. Het gaat via steeds strakkere implementatie van de bouwregels die vrijwel elk bouwwerk van de afgelopen veertig jaar illegaal maken: Palestijnse huizen worden vaak gesloopt op de dag dat de bewoner te horen krijgt dat hij weg moet, soms met het meubilair er nog in.

De gevaarlijkstespeldenprikken vinden plaats op de in het hart van Jeruzalem gelegen Tempelberg. Toen die in 1967 werd ingenomen, liet Israël het beheer van de top van de rots (met daarop de Al-Aqsa-moskee) in Arabische handen. Joden hebben wel recht om het plateau te bezoeken, maar in het verleden maakten niet meer dan één of twee per dag daarvan gebruik. Dat is scherp geklommen naar 8500 in 2013, vooral rechts-religieuze joden die willen dat Israël controle over de berg neemt. Yeguda Glick, de vorige maand neergeschoten rabbijn, was hun voornaamste leider. Het gaat daarbij al lang niet meer om radicalen aan de rand van de samenleving. Rechtse nationalisten maken een flink deel uit van Israëls parlement, onder meer binnen premier Netanyahu’s eigen Likud-partij. De Joods Huis-partij, die controle over de Tempelberg als centraal thema heeft, zit met drie ministers in het kabinet. En naast de politiek, zo klagen linkse commentatoren, domineert religieus rechts ook steeds meer het leger en de veiligheidsdiensten.

De aanslagen van de afgelopen weken voelen daarom voor veel Israëliërs en Palestijnen inderdaad als een ‘slag om Jeruzalem’, als de volgende stap in een zich steeds verscherpend conflict om de heilige stad en de heiligste plek daarvan. De symboolfunctie en de risico’s van een conflict rondom die heilige grond ontgaan niemand. Dat de laatste Palestijnse aanslag plaatsvond in een synagoge is in dat opzicht een omineus teken.

‘We hebben het nu over vijf, zes aanslagen. Gaan we naar twintig, 25 aanslagen die in Jeruzalem plaatsvinden en een religieuze lading hebben, dan gaat het geweld naar een andere categorie’, zegt hoogleraar Kobi Michael. ‘De Israëlische regering wil de activisten steunen zonder een groot conflict uit te lokken. [De Palestijnse leider] Mahmoud Abbas wil verzet aanwakkeren en het tegelijk rustig houden op de Westoever. Maar dit is rijden op de rug van de tijger. Het percentage Palestijnen dat nu een opstand wil, is maar heel klein. Maar er is niets wat hen zo kan mobiliseren als religie. Het is daarom cruciaal dat God buiten deze ronde in het conflict blijft. Het geweld smeult nu aan beide kanten. Zodra dit een religieus conflict wordt, zijn we elke controle over de vlam kwijt.’

Beeld: Rellen in vluchtelingenkamp Shuafat in Oost-Jeruzalem (Peter van Agtmael / Magnum / HH)