Terwijl paus Johannes Paulus II eerbiedig ten grave wordt gedragen, sterven slachtoffers van de wereldwijde aidsepidemie dagelijks in stilte, althans zonder dezelfde media-aandacht, vaak onverzorgd en zonder pijnstilling of andere medische begeleiding, en niet zelden eenzaam en anoniem.

Eigenlijk zou aids geen volksziekte meer mogen zijn. Voor westerse aidspatiënten is er tegenwoordig soelaas in de vorm van therapieën die de fatale progressie van de ziekte tientallen jaren vertragen en de ongemakken van patiënten tot een minimum beperken. Helaas is daarmee ook het gevoel van urgentie verdwenen. Het tijdperk van de hardnekkige campagnes voor erkenning – wie herinnert zich nog de eenzame strijd van Rock Hudson – en de wereldwijde fondsenwerving is voorbij. De aanstellerige quilts van de jaren tachtig zijn opgeborgen. Aids is bijgezet in de rij van welvaartsziektes waarmee wij westerlingen, zoals dat heet, «kunnen leven».

Maar we weten dat die vooruitgang beperkt blijft tot ons deel van de wereld. In delen van Afrika en Azië stijgt het aantal besmettingen jaarlijks exponentieel. We denken ook te weten hoe dat komt: men gebruikt daar geen condooms. En we denken zelfs te weten wie daarvoor verantwoordelijk is. Hoe verleidelijk is het niet om de pompeuze vertoning in Rome te ontheiligen door erop te wijzen dat de dode eigenlijk al die aidsslachtoffers indirect op zijn geweten heeft, en dat de «vredespaus», zoals hij nu in vrijwel alle grote media wordt afgeschilderd, in werkelijkheid een ideologische sluikmoordenaar is geweest die gedurende bijna dertig jaar alle pogingen tot een mondiale aanpak van geboortebeperking, seksuele hygiëne en bovenal vrouwenbevrijding willens en wetens heeft gedwarsboomd?

We willen hem nog wel vergeven dat hij de rooms-katholieke kerk na de veelbelovende moderniseringspoging van het Tweede Vaticaans Concilie (1962-65) weer heeft teruggeleid in het duizendjarige spoor van autoriteit en hiërarchie, taboe en denkverbod («alsof de Reformatie nooit heeft plaatsgevonden», schrijft de Britse columnist Martin Kettle). Dat is tenslotte een zaak voor katholieken. Hun kerken in Europa en de VS lopen toch wel leeg en om de noodzakelijke hervorming van het roomse geloof moeten de Beweging van de Achtste Mei, de Duitse neoconciliaire beweging Wir Sind Kirche of de harde kern van Amerikaanse homopriesters zich maar bekommeren.

We prijzen Johannes Paulus II zelfs om zijn pogingen een «brug» te slaan naar andere godsdiensten, alsof die toenaderingspogingen geen deel uitmaakten van hetzelfde plan om de kerk weer tot een instrument in Gods hand te maken. Deze paus wist dat alle fundamentalisten in de wereld zijn bondgenoten waren in eenzelfde strijd tegen maatschappelijke vooruitgang en geestelijke bevrijding. Het bondgenootschap hielp hem om voor de roomse Kerk de status van Waarnemend Lid van de VN te verkrijgen, hetgeen Rome in staat stelde bevolkingsconferenties en conferenties over vrouwenrechten te torpederen samen met vertegenwoordigers van islamitische, joodse en Amerikaans-christelijke lobby’s en koepelorganisaties.

Die manoeuvres maakten deel uit van een wereldwijde opkomst van fundamentalistische bewegingen in de jaren zeventig en tachtig. In die context waren paus Johannes Paulus II en Osama bin Laden zelfs naaste verwanten, ook al streden ze beiden een achterhoedegevecht. Osama’s terrorisme is de nawee van een mislukt islamistisch project dat nergens in de islamitische wereld nog grote aanhang heeft. De terugtocht van de fundamentalistische stoottroepen van Johannes Paulus II is ook al begonnen. Om te beginnen komt er steeds meer tegenstand van internationale organisaties tegen al die pauselijke interdicten op abortus, homoseksualiteit, condoomgebruik en adequate voorlichting. Toen een kardinaal eind vorig jaar de bekende roomse kletskoek over «lekkende condooms» verkondigde, kreeg hij van de Wereldgezondheidsorganisatie voor het eerst officieel een tik op zijn neus.

Ook in de westerse rooms-katholieke kerk zit beweging. Nog in 1995 werd een Franse bisschop door Johannes Paulus II de laan uitgestuurd omdat hij had voor gesteld dat met hiv besmette mensen met condooms zouden moeten vrijen. Gebruikmakend van een kennelijk ingetreden machts vacuüm zijn diverse geestelijken de laatste tijd echter begonnen met het ondergraven van de heersende leer. De Spaanse bisschoppenconferentie, de Belgische kardinaal Gotfried Danneels en zelfs de theoloog van de pauselijke huishouding te Rome, kardinaal Georges Cottier, gaven aan dat het gebruik van condooms is toegestaan in de strijd tegen aids.

Is een doorbraak in de strijd tegen aids dan eindelijk op handen? Helaas, het probleem zit dieper en een koersverandering in de internationale aidsbestrijding zal daar voorlopig weinig aan veranderen. De meeste slachtoffers van aids leven in Afrika bezuiden de Sahara: maar liefst dertig van de 42 miljoen. De oorzaak moet, behalve in armoede, vooral worden gezocht in de traditionele maatschappelijke positie van vrouwen waarin de katholieke kerk niet gauw verandering kan brengen. Katholieken zijn een minderheid in Afrika en hun invloed op plaatselijk niveau is beperkt.

Net als in Zuid-Amerika, Palestina en Oost-Europa heeft de katholieke clerus zich in Afrika meester gemaakt van oude plaatselijke tradities en godsdienstige voorstellingen en deze voorzien van een katholieke invulling teneinde er letterlijk en figuurlijk zieltjes te winnen. En juist vanwege die traditionele inspiratie is de katholieke geestelijkheid er onverbiddelijk. «De kerk vindt dat je trouw moet zijn binnen het huwelijk», aldus de Senegalese bisschop Alexandre Mbengue, wiens houding de toon zet voor de Afrikaanse Kerk: «Daarom zullen we nooit toegeven aan de huidige trend.» Aids in Afrika is en blijft in de eerste plaats een Afrikaans probleem. Daar had ook paus Johannes Paules II in die dertig jaar niet veel aan kunnen veranderen.