In Prousts Un amour de Swann wordt Swann geraakt door een vioolsonate die hij eerder heeft gehoord, maar die zich pas nu voor hem ontsluit via ‘de frase of de harmonie – hij wist het zelf niet’, die zijn ziel ‘verder had geopend’, zoals voor ‘bepaalde rozengeuren in vochtige avondlucht’ de neusgaten zich verwijden. Misschien, veronderstelt hij, was het zo’n intense ervaring ‘omdat hij de muziek niet kende’. Alleen dan is het oor tabula rasa voor nieuwe indrukken die ‘misschien toch de enige puur muzikale zijn’, want ‘niet herleidbaar tot enige andere orde van gewaarwordingen’.
Swann ervaart daar wat in Vestdijks roman De koperen tuin Nol Rieske overkomt, die een buurmeisje op afstand Haydn hoort spelen. Het is de schok van een verkondiging die de door voorkennis en verwachting geconditioneerde ervaring van een concert niet kan geven.

De ‘petite phrase’ wordt een Leitmotiv in Prousts romancyclus À la recherche du temps perdu. Swann identificeert haar met zijn geliefde Odette de Crécy en de muziek wordt idee-fixe van een gestold geluk, immaterieel en toch reëler, duurzamer dan liefde. Later hoort hij dat de sonate van Vinteuil is, een fictieve componist. Over Prousts muzikale inspiratiebronnen is veel gespeculeerd. Zelf noemde hij, naast andere, Saint-Saëns’ Vioolsonate in d-klein Op. 75. Het tweede thema van het openingsdeel, dat in de finale terugkeert, past inderdaad vrij nauwkeurig op Swanns literaire sectie van de noten. Maar de bewijskracht van de match is bijvangst. Meer dan specifieke muziek had Proust een atmosfeer van nostalgische, half vergane betovering in gedachten, de deftig decadente weemoed van het saloneske, van een belle époque op haar retour.
Anyway, de zaak-Vinteuil heeft me Maria Milstein leren kennen, geboren in Moskou, nu in Nederland, onder meer als violiste van het gelauwerde Van Baerle Trio. In de week waarin haar terecht de Nederlandse Muziekprijs werd toegekend, viel haar nieuwe cd La sonate de Vinteuil in de bus, een spirituele reis naar de bron van Swanns aha-erlebnis, net als bij Proust meer naar de geest dan naar de letter van de hypothetische modellen. Saint-Saëns staat erop, maar ook de vioolsonate van Debussy (1917), die pas vier jaar na verschijning van het boek ontstond, ‘léger et lointain’ of ‘fantasque et léger’, een zwevende, geconcentreerd verstrooide terugblik op te veel – dus toch een Proust-stuk. Daarnaast speelt Milstein met haar duopartner en zus Nathalia, fantastische pianiste, de prachtige Vioolsonate Op. 36 van Gabriel Pierné, met de zigeunerige fin de siècle-waardigheid die kitsch zo chique kan maken, en twee werken van Prousts vriend Reynaldo Hahn.
Maar de echte openbaring is Saint-Saëns. Wat een goed stuk is het, in zijn speels retorische beweeglijkheid hier bijna Beethoven, met die fiere hartstocht van een klassiek-romantisch ambacht dat bij Saint-Saëns nog één keer opleeft. Bij de Milsteins, die met machtige lichtheid eeuwen cultuur in- en uitademen, is het de wederopstanding van een verloren tijd die in die orde nog geloofde. In de slotmaten overweldigend samenspel van de zussen, die de furieuze octaven in ratelende zestienden als een kaartentruc uit één mouw schudden. Met het stijlloze gemak van het ex-wonderkind Saint-Saëns is veel gespot. Maar hij was de meester van de concertante situatie, het genie voor de speler.
La sonate de Vinteuil, werken van Pierné, Saint-Saëns, Hahn, Debussy. Maria Milstein, viool, Nathalia Milstein, piano. Mirare Mir 384