Het is nu zo dat de derde dissident van het AOV bepaalt dat door de aanleg van de A73 natuur en millieu worden vernietigd op de rechteroever van de Maas. Die A73 loopt hier door Limburg. De PvdA-fracties in de Provinciale Staten en in de Tweede Kamer hebben zich uit milieu-overwegingen altijd ingezet voor het linker trace. Als de Kamer vervolgens met een stem meerderheid het rechter trace kiest, legt het kabinet zich daarbij neer. Ik heb zo'n gevoel dat mij dat niet zou zijn overkomen. Dan had ik tegen de VVD gezegd: niks vrije stemming, wat we afgesproken hebben komt er ook uit. Anders zullen wij volgende keer iets moois van jullie torpederen.
Wie een redelijk inkomen heeft, kan de politiek tot op zekere hoogte beschouwen als een vorm van geengageerd entertainment. Dualisme is dan het mooiste wat er is. Ik vind het politieke spel zelf ook hartstikke leuk, zo gebiedt de eerlijkheid te zeggen. Maar voor mensen voor wie politieke beslissingen van wezenlijk belang zijn voor hun inkomen of voor de toegankelijkheid van voorzieningen als gezondheidszorg, is het verdomd moeilijk te begrijpen dat daarover in zo'n leuk spel wordt beslist. Die mensen zullen niet meer naar de stembus gaan als ze het gevoel hebben dat er niet meer voor hun belangen wordt gestreden, desnoods met het monisme als wapen.‘
REEDS BIJ DE START van het paarse kabinet maakte Woltgens kritische opmerkingen. Zijn kritiek is na het eerste jaar van het kabinet niet gewijzigd. 'Ik heb bezwaren tegen de ideologische inhoud van het regeerakkoord, niet tegen de mannen en vrouwen die in het kabinet zitten. Ik heb sterk de indruk dat dat heel aardige mensen zijn, misschien wel een heel stuk aardiger dan de leden van het vorige kabinet. De ministers gaan veel minder verkrampt met elkaar om dan in Lubbers III. Maar mijn ideologische kritiek op paars is hetzelfde gebleven.
Stel dat dit regeerakkoord, waarin staat dat de eigen bijdrage voor het ziekenfonds omhoog moet en de belastingen vooral voor de hogere inkomens omlaag, een paar jaar geleden aan de kiezers zou zijn voorgelegd. Niemand zou dan denken dat het een programma is van een regering waarin de PvdA de grootste partij is. Ik kan me niet anders voorstellen dan dat het kabinetsbeleid zal leiden tot een nog verdere vergroting van de inkomensongelijkheid.
We hebben kiezers die de PvdA zagen als een betrouwbaar bastion voor een sociaal Nederland, zwaar teleurgesteld. Daarvoor zijn we bij de vorige verkiezingen afgestraft met een verlies van twaalf zetels. Daar draag ik mede verantwoordelijkheid voor, dus dat is voor een belangrijk deel zelfverwijt. Maar het merkwaardige is dat op die teleurstelling wordt gereageerd met meer van het zelfde. We nemen deel aan een paars kabinet dat gaat bekijken hoe de sociale zekerheid nog verder kan worden aangepakt.
Momenteel is er een grote kloof tussen de populariteit van Wim Kok en die van de Partij van de Arbeid. Volgens sommigen is dat een tijdelijk verschijnsel. Als Kok bij de volgende kamerverkiezingen campagne gaat voeren, zal hij weer een hoop kiezers terugwinnen. Maar ik vraag me af hoe lang je die boog kunt spannen. In de laatste maanden voor de vorige kamerverkiezingen heeft de PvdA z'n uiterste best gedaan om toch weer iets van een sociaal-democratisch gezicht te tonen. Daardoor werd een nog groter zetelverlies voorkomen. Bij de volgende verkiezingen wordt dat veel moeilijker. Dan heeft de PvdA bij elkaar negen jaar een beleid gevoerd waarin het sociale gezicht nauwelijks te zien is geweest, en denken de kiezers: dat heb ik eerder gehoord.
Als de PvdA zijn sociaal-democratische identiteit verliest, betekent dat politieke zelfmoord. Wim Kok en de andere PvdA- ministers zullen het sociale profiel van onze partij in het kabinet veel nadrukkelijker naar voren moeten brengen. Dat zal best tot grote spanningen in de coalitie leiden, maar dat moet dan maar.
1996 is een beslissend jaar. Niet alleen voor het voortbestaan van het kabinet, maar vooral in de geschiedenis van de sociaal-democratie. In dat jaar moet volgens het regeerakkoord het hele stelsel van sociale zekerheid worden herzien. Dat is een belangrijke toetssteen voor de vraag: waar staat de Partij van de Arbeid? Dat het kabinet dan solidariteit zal benadrukken als leidraad van ons sociale stelsel, is gezien de samenstelling van Paars zeer onwaarschijnlijk. Bij sociaal-economische vraagstukken is het meestal zo dat D66 de liberale en niet de sociaal-democratische kant op valt. Als de PvdA in 1996 voor de keuze wordt gesteld: regeren of het benadrukken van het sociale gezicht, hoop ik dat de balans doorvalt naar de sociaal-democratie. Ik ga ervan uit dat onze bewindslieden en onze kamerfractie zich er bewust van zijn hoe cruciaal dat moment is voor het bestaansrecht van onze partij.’
U zegt dus dat de PvdA in 1996 moet breken met Paars?
‘Nee, daar ben ik altijd zeer huiverig voor. Dat is een reflex uit de tijd dat ik zelf nog fractievoorzitter was. De vraag of iets zo'n sterk punt is dat erop gebroken kan worden, is me heel vaak voorgelegd. Daar heb ik nooit antwoord op gegeven. Als je oproept uit de regering te stappen, heb je de schuld voor een breuk al helemaal bij je eigen partij gelegd. Dan zullen andere partijen gaan roepen dat je daar altijd al op uit was. Maar je moet de vraag of er een breuk komt ook nooit ontkennend beantwoorden, want dan geef je een deel van je onderhandelingspositie bij voorbaat weg.
Het is politiek ondenkbaar dat de PvdA- fractie in de Tweede Kamer zich keert tegen het kabinet-Kok. Dat zou algemeen begrepen worden als het om zeep helpen van Wim Kok, de enige man in de partij die nog stemmen trekt. Het sociale gezicht zal vooral van onze bewindslieden in het kabinet moeten gebeuren. Tegen hen zeg ik: PvdA, hou de rug recht in de discussie.’
Dat komt toch op hetzelfde neer als een oproep om eventueel te breken?
‘Ik hou me het liefst bij mijn eigen formulering: de PvdA moet de rug recht houden. Dan hangt het ervan af hoe andere partijen daarop reageren of Paars tot een eensgezind einde komt.’
Het is al vier jaar geleden, maar de kater van de WAO-crisis duurt onverminderd voort. Niet alleen voor de Partij van de Arbeid, die toen aan een electorale duikvlucht begon die nog altijd aanhoudt, maar ook voor de toenmalige fractievoorzitter van de PvdA. ‘We hebben onze geloofwaardigheid en betrouwbaarheid als sociale partij tijdens de WAO-crisis verloren’, zegt Woltgens somber. ‘Ik heb daar een groot schuldgevoel aan over gehouden. Het spijt me vooral omdat we uit die WAO-crisis nog altijd niet de juiste conclusie hebben getrokken. Die conclusie luidt dat de Partij van de Arbeid moet terugkeren naar de traditionele uitgangspunten van de sociaal-democratie, zoals ik keer op keer benadruk. Mijn schuldgevoel is een belangrijke motivatie waarom ik nu tot het uiterste wil gaan om de sociaal-democratische koers terug te winnen.’
WOLTGENS RECONSTRUEERT nog eens wat er mis ging. De PvdA rekende op een unaniem Ser-voorstel over de WAO, waarmee dus ook de FNV akkoord zou gaan, waarbij uitkeringen van mensen die al in de WAO zaten (‘bestaande gevallen’), ontzien zouden worden. Toen de FNV het voorstel uiteindelijk niet bleek te steunen, kwamen de PvdA-ministers uiterst zwak te staan tegenover de CDA-bewindslieden. Woltgens: ‘Vervolgens kreeg je in het kabinet zo'n sfeer van: laten we het nu maar meteen goed doen, geen half werk meer. Dat hebben we geweten.’
Na de WAO-crisis kwam de PvdA-fractievoorzitter zwaar onder vuur te liggen. Vooral de nieuwe partijvoorzitter Rottenberg had kritiek. Met zijn analyse van het falen van Woltgens bewees Rottenberg andermaal waarom hij zichzelf tot de hoofdstedelijke intellectuele elite rekent. ‘Een subliem politicus, maar zijn conditie is erbarmelijk. Want hij drinkt te veel, hij rookt te veel, hij gaat veel te laat naar bed. Hij komt niet uit de verf omdat hij ongezond leeft’, zei Rottenberg over Woltgens eind 1992 in HP/De Tijd.
Rancune is Woltgens vreemd: ‘Felix wilde zich profileren door zich af te zetten tegen de oude garde. Niet dat dat enig effect heeft gehad op de positie van de PvdA in de opiniepeilingen. De vruchten daarvan laten nog altijd op zich wachten. Ik denk dat Felix nu ook wel inziet dat hij niet het grote gelijk had dat hij toen dacht te hebben. Beschadigd? Ach, mijn ziel is niet beschadigd.’
VOLGENS WOLTGENS was het onvermijdelijk dat hij in de vuurlinie kwam te liggen. ‘Kritiek volgt een vast stramien. Als het slecht gaat met een partij, krijgt altijd eerst diegene de schuld wiens aftreden de minste problemen veroorzaakt. Dat is de partijvoorzitter. Bij ons moest Marjanne Sint in augustus 1991 vertrekken. Als het dan slecht blijft gaan, is het volgende hoofd dat rolt dat van de fractievoorzitter. De partijleider blijft buiten schot. Want als je aan de hoogste man begint, ben je bezig jezelf te onthoofden. Dan is de chaos compleet. Je ziet nu mutatis mutandis een vergelijkbaar proces. De PvdA-kamerfractie wordt verweten onzichtbaar te zijn. Maar de fractie kan zich niet profileren zolang het kabinet geleid wordt door de partijleider. Het is ook niet goed voor de PvdA als de premier en de fractievoorzitter rollend over straat gaan. Nee, dat leidt bij mij niet tot een heimelijk gevoel van “zie je wel”. Dat kan ik in alle oprechtheid zeggen.’
Nee, hij was niet zo aangeslagen door de persoonlijke kritiek dat hij daarom de Tweede Kamer in september vorig jaar verliet om burgemeester te worden in zijn geboorteplaats Kerkrade. ‘Ik ben echt vrijwillig vertrokken. Als ik in Den Haag was gebleven, had ik minister kunnen worden, dat weet ik zeker.’
Naast het burgemeesterschap is Woltgens sinds kort ook lid van de Eerste Kamer. ‘Het idee van een chambre de reflexion spreekt me wel aan. Ik zou graag wat meer diepgaande beschouwingen willen houden, als ik daar de kans voor krijg. Ik heb financien toebedeeld gekregen in de taakverdeling binnen de fractie. Dat heb ik in de Tweede Kamer jarenlang gedaan. Ik weet uit ervaring dat je counterparts van de andere partijen dan niet onmiddellijk degenen zijn waar je een filosofische verhandeling bij kwijt kunt. Ik zal dat gedoseerd tussen de cijfers door moeten doen.’
Woltgens deelt een bankje in de senaat met Elske ter Veld. Ter Veld heeft hem nooit vergeven dat ze in juni 1993 als staatssecretaris van Sociale Zaken moest aftreden, nadat de PvdA-fractie het vertrouwen in haar had opgezegd. ‘Thijs heeft geen ruggegraat’, zei ze nog in de interviewbundel Regerenderwijs. Toch zegt Woltgens wel weer met haar te kunnen gaan samenwerken. ‘Zolang we het niet over haar aftreden hebben, gaat dat prima. Maar dat onderwerp is voor haar taboe.’
Dit najaar zal Woltgens met het schrijven van een nieuw beginselprogramma voor de Partij van de Arbeid proberen de partij weer op koers te brengen. Hij schrijft het stuk samen met twee andere critici van Paars: Paul Kalma en Bart Tromp. Wat Woltgens betreft zal dat programma moeten gaan over de vraag: waarom zijn wij, sociaal-democraten, op aarde? Waarin onderscheidt de Partij van de Arbeid zich nog van andere partijen?
Woltgens: ‘Alleen als de partij weer overtuiging uitstraalt en ergens voor staat, zullen mensen weer lid willen worden van de PvdA. Een discussie over de beginselen moet ook een tegenwicht bieden voor het anti-ideologische pragmatisme waarnaar de PvdA in de praktijk van het regeren is doorgeslagen.
Op intellectueel niveau moeten we ons meer gaan verzetten tegen het geweldige neoliberale offensief. Elke econoom prijst tegenwoordig de zegeningen van de vrije markt. In heel Europa zijn sociaal-democraten door dat modieuze marktdenken hun zelfvertrouwen voor een belangrijk deel kwijtgeraakt. We geloven niet meer dat we echt weten hoe een goede samenleving eruit zou moeten zien. Geen hond denkt nog dat er een alternatief bestaat voor het kapitalisme.
Sociaal-liberalen beweren dat de markt het beste middel is om maatschappelijke ongelijkheid tegen te gaan. Maar daar hebben ze het grootst mogelijke ongelijk in. Hoe meer speelruimte de markt krijgt, hoe groter de groep van permanente achterblijvers zal worden. Het marktmechanisme helpt daar op geen enkele manier tegen. Het instrument dat sociaal-liberalen verheerlijken, is uitgerekend het vehikel waarmee een maatschappelijke tweedeling ontstaat.’
WOLTGENS WIL als eerste punt in het beginselprogramma de traditionele sociaal- democratische definitie van het begrip gelijkheid opnemen. ‘We moeten terugkeren naar het drijvende idee van de sociaal-democratie: het tegengaan van maatschappelijke ongelijkheid. Om het positiever te formuleren: de maatschappelijke gelijkheid moet weer hoog in het vaandel. We moeten de hardheid bestrijden die zich van de samenleving heeft meester gemaakt.’
Staatkundige vernieuwing hoeft van Woltgens niet zo nodig een punt te worden in het beginselprogramma. ‘Kijk naar de Verenigde Staten. Dat is in veel opzichten een levendige democratie. Je kunt het zo gek niet bedenken of de kiezer heeft er invloed op. Zelfs de officier van justitie en de sheriff worden gekozen. Dat is echt D66 in optima forma. Toch gaat er zelfs bij presidentsverkiezingen maar vijftig procent van de potentiele kiezers naar de stembus. Dat heeft dus niets met de formele participatiemogelijkheden van burgers te maken, maar met hun maatschappelijke positie. Mensen aan de onderkant voelen zich niet betrok ken bij de Amerikaanse politiek. Dat is het domein van de middenklasse.’
Woltgens ziet wel iets in het communitarisme, een van oorsprong Amerikaanse beweging die het belang van stabiele gemeenschappen en gemeenschapszin benadrukt. ‘Ik ben steeds meer waarde gaan hechten aan binding tussen mensen. Ik merk dat nu ik terug ben in Kerkrade. Toen ik als student Kerkrade verliet, schaamde ik me bijna voor bepaalde tradities zoals carnaval of de processie. Daar heb ik nu een aanmerkelijk positievere kijk op gekregen. De begrippen progressief en conservatief zijn ver ward geraakt. Ik ben echt een conservatieve cultuurcriticus geworden. De jaren zestig heb ik ervaren als heel opgewekt en verfrissend. Maar de jaren zeventig en tachtig heb ik vooral gezien als een periode van ontbinding van de samenleving.
Toen ik jonger was, was ik eigenlijk een technocratische regelneef. Ik geloofde dat er een mooie samenleving maakbaar was. Het enige wat je moest doen, was achterhalen op welke prikkels mensen reageren, en hupsakee, dan zou de maatschappij wel in de goede richting zijn te sturen. Ik was daarom ook veel eerder geneigd tot beel denstormen. Veel instituties zoals de kerk en het gezin beschouwde ik als overleefd, want we zouden allemaal vrije, autonome individuen worden.
Nu ben ik wat sceptischer over de mogelijkheden om als welwillend technocraat de maatschappij te sturen. De samenleving blijkt een eigen dynamiek te hebben. Ik begin steeds vaker te denken: godzijdank. Maar als ik als eenentwintigjarige mijzelf nu over gemeenschapszin had kunnen horen oreren, zou ik me verbijsterd hebben afgevraagd: wat is er met die man gebeurd?’