‘Achteraf kan de aanbieding van het ontslag en de akkoordverklaring daarmee zonder verder extern onderzoek worden gezien als een vermijdbaar noodlottig ongeval met ernstige gevolgen voor het Museum.’

Het onderzoek naar het Stedelijk Museum in Amsterdam, geleid door mr. J.A.J. Peeters en mr. S.E. Eisma, is acht maanden na het vertrek van directeur Beatrix Ruf voltooid. Zij legde haar functie neer na een stormachtige week in oktober 2017 die aanving met een reeks ‘onthullende’ berichten in NRC Handelsblad. Die gingen over verzwegen nevenfuncties, een weggemoffelde bv die een torenhoog inkomen in zich verborgen hield, banden met een verzamelaar die de directeur verbroken zou hebben. Ook was er een donatie aan het museum van een bevriende verzamelaar waarvoor tevens grof geld bleek neergeteld en een schilderij van Mondriaan dat kwam via een andere verzamelaar, en vals bleek.

Het onderzoek richtte zich, in opdracht van de gemeente, op twee terreinen: de naleving van de Governance Code Cultuur, een kader voor goed bestuur en toezicht in de culturele sector, met regels en principes onder meer voor belangenverstrengeling, en de Wet normering topinkomens. Voor een museum dat als extern verzelfstandigde instelling onder leiding staat van directie, gemeente en raad van toezicht, ligt daar het spanningsveld. Alle aantijgingen uit de media kregen er als vanzelf een plekje in.

Voor een minutieuze reconstructie van de gebeurtenissen gingen alle boeken open. Interne mailwisselingen, de agenda van Ruf, de notulen van de raad van toezicht. Er werden interviews gehouden met de diverse betrokkenen. Hoofdrolspelers waren Beatrix Ruf, toen sinds een week de enige directeur na het opstappen van zakelijk directeur Karin van Gilst per 1 oktober; Ferdinand Grapperhaus, de kersverse voorzitter van de raad van toezicht; Alexander Ribbink, de vorige voorzitter; Madeleine de Cock Buning, lid van de raad en, namens de gemeente, wethouder Kunst en Cultuur Kajsa Ollongren. Het onderzoek doet verslag van hun gedeelde geschiedenis die leidde naar de gebeurtenis op maandag 16 oktober, 18.48 uur, toen Ruf belde naar Grapperhaus om haar ontslag in te dienen.

Welke onzichtbare kracht trad hier in werking, en weet nu buiten de resultaten van het onderzoek te blijven?

Een kwestie die met de verschijning van het onderzoek eindelijk is opgehelderd, is de precieze toedracht van het opstappen van Ruf. Een vraag die echter onbeantwoord blijft, is waarom het museum zich zo uit het veld liet slaan. Enkele weken functioneerde Grapperhaus slechts als voorzitter van de raad van toezicht, tot zijn benoeming tot minister van Justitie en Veiligheid. Binnen deze termijn kwam de berichtgeving in de kranten op gang en aanvaardde hij, samen met de andere leden van de raad, het ontslag van Ruf.

De onderzoekers omschrijven dat als een ‘noodlottig ongeval’. Hun onderzoek wijst op ‘haarscheurtjes’ in de naleving van het toezicht die bijdroegen tot onduidelijkheid op het moment van de waarheid, toen de raad een beslissing moest nemen, maar niet meer dan dat. Ruf opereerde niet in strijd met haar verplichtingen. Haar valt hoogstens het verwijt te maken dat ze niet altijd ‘in de geest van die voorschriften’ handelde. De Wet normering topinkomens overschreed zij niet.

Een ongeval, dat was het natuurlijk niet. Ja, je ziet het aankomen in de reconstructie in het rapport, die botsing op de kruising, als in een aflevering van Seconds from Disaster. De onrust in de raad na de eerste krantenberichten, de miscommunicatie tussen de nieuwe en de vorige voorzitter van de raad (Ribbink aan Grapperhaus op 10 oktober: ‘It should not be damaging in any way to beatrix because she was covered’), de fouten die gemaakt en niet opgehelderd worden wanneer de raad zelf een eerste onderzoek start. De paniek die volgt en dan de klap, waarna raad van toezicht, gemeente en directie al snel uit elkaar stuiven: de voorzitter van de raad naar een ministerspost, de wethouder naar een ministerspost, de directeur naar huis.

Maar voor een chaos van deze omvang zou meer nodig moeten zijn. De raad ging in spoedberaad volmondig akkoord met Rufs vertrek met alleen ‘voorlopige feiten’ die ‘mogelijk onjuist of onvolledig’ waren in de hand, zich ten volle bewust van die wankele positie en overtuigd van de noodzaak tot een extern onderzoek. Waarom ontbrak het de gouvernantes van het museum die avond aan geduld en vertrouwen? Welke onzichtbare kracht trad hier in werking, en weet nu buiten de resultaten van het onderzoek te blijven?

Niet alleen de raad nam eenvoudig afscheid van de directeur. Er sprak ook weinig vertrouwen uit de reactie van de gemeente om de gehele koers van het museum opnieuw tegen het licht te houden. Het Kunstenplan 2017-2020, dat ten grondslag ligt aan de lopende gemeentesubsidie, was nog maar net in werking getreden en toch klonk in december de vraag aan de Kunstraad om opnieuw een advies: wat zou de positie van het Stedelijk Museum moeten zijn, in de stad, nationaal en internationaal, en wat is daarvoor nodig?

Het museum als dynamisch geheugen, gepubliceerd daags voor de verschijning van het onderzoek, wijkt op belangrijke punten af van de weg die met Ruf was ingeslagen. Het advies richt zich op de positionering van het museum dat in de 21ste eeuw al verschillende richtingen is ingestuurd. Eerst moest het zich kunnen meten met MoMA en Tate. Toen dat wat betreft budget en bezoekersaantallen onhaalbaar bleek, kon het museum nog steeds met hen mee als het ging over collectie en exposities, oordeelde de Kunstraad in haar advies aan de gemeente bij het Kunstenplan 2017-2020. De toen voorgestelde programmering toonde ‘eigenzinnigheid en moed’.

Het Stedelijk Museum ligt er bij als een bol deeg waar te lang aan is gekneed – vormeloos en uitgeput

In het nieuwe advies ligt het zwaartepunt op de collectie, het ‘lerend geheugen’ van het museum. Ruf had al plannen met de collectie, maar het museum functioneerde de afgelopen jaren toch als een ‘tentoonstellingsmachine’. Het moet zich nu richten op zijn publieke belang en publieke taken. Er is een nieuw museum gevonden waar het zich aan op kan trekken: het Museo Reina Sofía in Madrid, waar exposities ontstaan ‘uit de eigen collectie rond cruciale historische data’ en waar de bezoeker in de zalen rond Picasso’s Guernica ‘in een tijdmachine’ stapt.

Van tentoonstellingsmachine naar tijdmachine. Het museum zou daarbij hoofdzakelijk werk moeten aankopen van ‘vergeten, onbekende, nieuwe en ondergewaardeerde kunstenaars’. En dat kan gerust, want de Kunstraad is de volgende visie toegedaan: ‘ontwikkelingen in de kunst bestaan niet’. Het advies spreekt over ‘kunstpaleizen’ en de ‘kunstmarkt, of liever gezegd de kunstindustrie’ die de trends dicteren – van een interne ontwikkeling is volgens de raad geen sprake.

Ook de Kunstraad neemt hiermee afstand van de laatste directeur. In het advies staat de strijd tussen de ‘doorgedraaide kunstmarkt’ en de ‘geweldige collectie’ op scherp. Tussen het publieke museum en een boze buitenwereld. En dat was uitgerekend een wereld die Beatrix Ruf goed kende. Zij nam er zitting in jury’s en besturen. Zij had er toegang tot nieuwe kunstenaars die ertoe doen. Met het dedain waarmee nu geschreven wordt over kunst ‘uit de hoogste regionen’ lijkt dat een gevaarlijk, zo niet een smerig spel. Een praktijk waar nooit echt draagvlak voor is geweest. Want ook dat ligt opgeslagen in het ‘geheugen’ van het museum: de successen uit het verleden toen het museum nog functioneerde als gewoon een gemeentelijke dienst. Toen Sandberg, De Wilde, Beeren en Fuchs successen boekten (met De Kooning en Barnett Newman ‘nog vóór ze grote bekendheid hadden’!) die in het advies opnieuw worden opgerakeld. Voorbeelden uit een tijd die lichtjaren achter ons ligt.

De organisatorische koers uit het advies is inmiddels deels overgenomen door de gemeente. Door de gemeente de raad van toezicht te laten benoemen, in plaats van het museum, wordt het publieke karakter in de organisatie verankerd. De raad blijft de nieuwe directie benoemen.

Een ‘verhevigde monitoring’ door de gemeente als eigenaar van collectie en gebouw lijkt op zijn plaats: niemand valt in de laatste crisis echt iets te verwijten, en toch ging het mis. Ook onderzoekers Peeters en Eisma spreken erover in hun aanbevelingen. Zij adviseren bijvoorbeeld ‘de komende tijd’ geen schenkingen of bruiklenen van directie of raad van toezicht te aanvaarden. ‘Niet omdat dergelijke handelingen ongeoorloofd zouden zijn of niet met de beste bedoelingen worden verricht om het Museum te steunen, maar wel omdat herstel van vertrouwen in de komende tijd prioriteit verdient (…)’.

Maar het gevaar dreigt dat deze lelijke geschiedenis wordt aangegrepen om terug te vallen op een vervlogen verleden. De collectie is de schat waar het Stedelijk op zit, maar hoe uitgerust is deze voor de toekomst? Zonder aanvullende krachten (méér dan een Stedelijk Museum Bureau Amsterdam) wacht een degradatie in status van het museum. Een Stedelijk Museum voor de vergeten, onbekende en ondergewaardeerde kunstenaar. (Want welke nieuwe, goede kunstenaar weet in deze wereld onbekend te blijven?)

De Kunstraad stuurt daarbij aan op een directeur met ‘een specifiek en beperkt aantal onbetaalde nevenfuncties’. Hoe rijmt die beteugeling met de uitkomst van het onderzoek? De voorzitter van de raad Ribbink waakte over Rufs activiteiten. De raad werd er door hem weliswaar niet over geraadpleegd, maar keurde de lijst nevenfuncties wel integraal goed als onderdeel van het jaarverslag. Er werden geen vragen over gesteld en daar werd geen misbruik van gemaakt – er zijn geen met de directeur gemaakte afspraken geschonden.

Het Stedelijk Museum ligt er ondertussen bij als een bol deeg waar te lang aan is gekneed – vormeloos en uitgeput. En met het verschijnen van het rapport zijn de spoken nog niet verjaagd. Ruf is in de krant een ‘kampioen nevenfuncties’ en een ‘hoogvlieger’ genoemd, kwaliteiten waarop de directeur werd aangenomen maar die haar blijvend op afstand plaatsen van een ongeschreven norm. Het journalistenduo van NRC dat de berichtgeving in gang zette, blijft in suggestieve bewoordingen verslag doen. In een interview met cultuurwethouder Touria Meliani bijvoorbeeld vragen zij of zij met haar ogen knippert ‘dat een directeur die valt onder de Wnt (Wet normering topinkomens) een miljoen euro krijgt bijgeschreven van een partij die als sponsor, bruikleengever en uitgever van catalogi bij het museum is betrokken?’

Maar waar het in een crisis als deze uiteindelijk op aankomt, is het handelen van de verantwoordelijken. Ieder van hen is inmiddels vervangen of staat op het punt vervangen te worden. Het uitkijken is naar een directeur. De spoken van het Stedelijk kunnen pas naar de achtergrond verdwijnen als iemand weer openlijk in het museum durft te geloven.