In Den Haag zijn onlangs de Goudvinken uitgereikt aan vrijwilligers. Het was ook in Den Haag dat een docente Frans een leerling de klas uit stuurde omdat hij zijn teennagels zat schoon te maken tijdens de les. En op het Haagse ministerie van Binnenlandse Zaken nam pvda-minister Guusje ter Horst zich voor om het drinken van alcohol voor jongeren onder de achttien jaar wettelijk te verbieden. Behalve dat deze drie zaken allemaal in Den Haag speelden, is er nog een overeenkomst. In alle drie gevallen wordt er gemoraliseerd.
Bij de Goudvinken hebben de meesten het waarschijnlijk niet eens in de gaten, maar door vrijwilligers in het zonnetje te zetten wordt wel degelijk de boodschap uitgedragen dat je inzetten voor de gemeenschap goed is. Bij de lerares Frans ligt het moraliseren er al dikker bovenop. Weinigen zullen echter zeggen dat haar reactie belachelijk of overtrokken was, want getverderrie, je maakt je teennagels niet schoon in de klas.
Het voorstel van minister Ter Horst kreeg wel meteen het etiket moralistisch, met de daarbij horende negatieve connotatie. Alle pavlovreacties waren binnen een paar uur te registreren: jongeren van zestien en zeventien jaar moeten zelf kunnen kiezen of ze drinken of niet, de minister moet niet aan hun vrijheid komen; laat de minister eerst maar eens de leeftijd van zestien effectief gaan controleren voordat ze die met twee jaar verhoogt. Kom niet aan onze verkoop van licht alcoholische dranken, riepen de supermarkten. Want de minister had ook voorgesteld de verkoop van licht alcoholische dranken in dat soort zaken te gaan verbieden.
Het is interessanter om na te gaan waarom de minister met dit voorstel is gekomen. Daarna kan gepraat worden over de effectiviteit van de maatregelen en de vraag of dwang het enige middel is.
De Nederlandse jeugd behoort tot de stevigste drinkers van Europa, blijkt uit onderzoek van het Trimbos Instituut. Vijftig procent van de jongens in de leeftijd van veertien en vijftien jaar drinkt op een weekendavond vijf of meer glazen alcohol. Van de 16- tot 24-jarigen is 22 procent te categoriseren als probleemdrinker. Uit hetzelfde onderzoek blijkt ook dat de hersenen tijdens de tienerjaren extra gevoelig zijn voor alcohol: hoe jonger de leeftijd en hoe langer het gebruik, des te kleiner het volume van de hippocampus. Eveneens blijkt dat wie jong begint meer risico loopt als volwassene een alcoholprobleem te krijgen.
Moeten we dat als samenleving laten gebeuren? De politiek vindt van niet. Want niet alleen pvda’er Ter Horst opperde plannen. Haar cda-collega Ab Klink van Volksgezondheid stelde in maart al voor om het happy hour in cafés af te schaffen, ook omdat vooral jongeren daar gebruik van maken. Zijn vvd-voorganger Hans Hoogervorst stelde al eens hetzelfde voor als Ter Horst. En ChristenUnie-minister André Rouvoet voor Jeugd en Gezin liet in een reactie op het voorstel van Ter Horst meteen weten het een van de ideeën te vinden waar hij over nadenkt.
Nog voordat het nieuwe kabinet zijn honderd dagen durende dialoog met de samenleving heeft afgerond, weten we in ieder geval dat de aanpak van de drinkende jeugd een van de concrete programmapunten zal zijn die in juni worden gepresenteerd.
Is het optrekken van de minimumleeftijd en het afschaffen van het happy hour moralistisch in de negatieve betekenis van het woord? Niet als we het grosso modo met elkaar eens zijn dat veel drinken op jeugdige leeftijd slecht is en dat de staat deze in de maatschappij heersende moraal met wetgeving moet ondersteunen.
Maar zijn het eigenlijk niet de ouders die hun kroost moeten opvoeden, waarbij ook matigheid bij het nuttigen van alcohol hoort? Moeten zij hun kinderen niet leren omgaan met vrijheid, waartoe ook de vrijheid hoort om niet te drinken tot je nek kraakt? De moeders in Friesland die zich hebben verenigd om de sluitingstijden van de horeca vervroegd te krijgen, denken hier heel anders over dan de vrijheidstheoretici. Die moeders willen steun, van elkaar én van de overheid, bij het stellen van eisen aan hun kinderen. Zeggen dat ze om één uur thuis moeten zijn is veel moeilijker als de cafés tot vier uur open mogen zijn en hun leeftijdgenoten pas na twaalven naar het café gaan. Zeggen dat ze beter niet kunnen drinken vóór hun achttiende is veel moeilijker als er niet gezamenlijk regels worden gesteld.
Nog maar een paar jaar geleden werd minister-president Jan Peter Balkenende uitgelachen en gehoond toen hij begon over normen en waarden. Het beeld van een moraliserende staat doemde op en dat leek niet te passen bij een individualiserende samenleving.
Maar inmiddels wordt Balkenende in de praktijk links en rechts gepasseerd, door politici van allerlei gezindte én door groepen uit de samenleving: verplichte opvoedingsondersteuning, verplichte taaltoets voor peuters, verbod op tv- reclame voor snoep op tijden dat de jeugd voor de buis zit, verplichte orgaandonorregistratie, verplichte gevangeniskleding, een verplicht alcoholslot op de auto, om maar eens een actueel rijtje voorstellen te noemen.
Achter al die voorstellen gaat een moraal schuil: de idee over goede opvoeding en goed gedrag, over gezonde voeding, dat je wat over moet hebben voor elkaar en dat je niet met een slok op achter het stuur gaat zitten.
Maar de plannen en voornemens leggen nog iets anders bloot: dat de gedachte toeneemt dat we dat niet allemaal in ons eentje kunnen bereiken en we daar steun bij nodig hebben. Misschien juist wel omdat de steun van kerk en andere gemeenschappen is weggevallen. Misschien dat juist een individualiserende samenleving paradoxaal genoeg een moraliserende staat oproept.
Eerst was het de kerk die zei: gij zult niet. Wordt dat nu de staat? Het huidige kabinet lijkt daar niet wars van. Aan ons de vraag, keer op keer, bij elk voorstel, of we dat willen, of we de moraal die achter de maatregelen schuilgaat steunen én of we die maatregelen als steun of als stok ervaren.