Thuis, op de Keizersgracht, bij de Negen Straatjes. Een rijdende biertap met toeristen verstopt het verkeer. De grachtengordel is niet gebouwd op rijdende biertappen, constateert ze, terwijl ze de bloemen in het water zet. Economische crisis of niet: de hoofdstad boomt weer. De hotels zijn vol, de musea weer open en hippe horecagelegenheden schieten, ook buiten het centrum, als paddenstoelen uit de grond. Amsterdam is hot – een nieuwe Gouden Eeuw lijkt aangebroken. ‘Maar’, zegt ze, de bloemen schikkend, ‘je moet altijd bedenken: de straten hier zijn te smal voor die biertap. Je moet niet álles inrichten op de toeristen.’

Al vertegenwoordigde Andrée van Es (Den Haag, 1953) in de jaren tachtig als fractievoorzitter van de psp in de Tweede Kamer een uitgesproken links-egalitaire stroming, ze had nooit het verlangen om in een volkswijk ‘tussen de mensen’ te wonen. ‘Alsof ik hier niet tussen de mensen woon’, zegt ze. ‘Nee, ik heb nooit het romantische ideaal gehad van “ik wil tussen de armen wonen”. Van kinds af aan dacht ik: waar ik ook woon, ik wil in een binnenstad wonen. Ik ben niet iemand van een buurtje en dan met de buurt innige relaties onderhouden. Dat is meer iets voor gezinnen met kinderen. Als je, zoals ik, alleen bent, dan is dit heel fijn, want ik loop naar buiten en ik ben meteen onder de mensen.’

Goed, ze houdt van couture.En ja, ze woont dus in de grachtengordel ‘en daarvoor in de Jordaan en op de Oude Waal – jazeker, ik voel me zeer bevoorrecht’. ‘Een net Haags meisje’, noemt ze zichzelf, dat in de jaren zeventig als jonge juriste terechtkomt in de schemerwereld van uitgeprocedeerde asielzoekers, waarna docent staatsrecht Geert Mak haar als fractiemedewerker bij de psp introduceert. In 1990, bij de oprichting van GroenLinks, verlaat ze de politiek. Om er twintig jaar later, na jobs bij vpro en nos, directeur van debatcentrum De Balie, voorzitter van GGZ Nederland en directeur-generaal Bestuur en Koninkrijkrelaties op Binnenlandse Zaken, in 2010 als wethouder voor GroenLinks weer terug te keren.

Haar portefeuille is ‘Werk, Inkomen en Participatie, Burgerschap en Diversiteit’. In die laatste categorie: ‘Geen burgerschap zonder hoffelijkheid’ (Beleidsbrief Gemeente Amsterdam). In de eerste: ‘Vernederende klusjes voor Amsterdammers in de bijstand’ (de Volkskrant, 24 december 2013). ‘De gemeente Amsterdam laat mensen in de bijstand 32 uur per week onbetaald dossierpagina’s tellen, planten water geven of schoenen poetsen. Ook moeten zij als onderdeel van hun re-integratie strijken, afwassen, nietjes uit paperassen halen of takken rapen in het Amsterdamse bos’, gispt het dagblad.

3100 van de 38.000 Amsterdammers in de bijstand werken verplicht aan hun terugkeer naar de arbeidsmarkt, sinds vorig jaar op straffe van een korting op de uitkering. ‘Een voorbeeld van de repressieve verzorgingsstaat’, hekelt hoogleraar socialezekerheidsrecht Gijsbert Vonk in diezelfde krant het beleid van Van Es. ‘Er is meer en meer sprake van een straf op bijstandsafhankelijkheid. Er klinken duistere ondertonen door in het beleid, alsof we mensen in de bijstand willen laten paraderen als de zondebokken van een verzorgingsstaat in crisis.’

Oef!

‘Ik begrijp wel wat hij bedoelt. Ik ben wethouder Werk en Inkomen en het is mijn verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat mensen zo snel mogelijk uit de bijstand komen en aan het werk. Daar doen we héél veel voor. Een van de dingen die we doen – dat is de pijnlijke, schurende kant daarvan – is mensen die niet willen, verplichten mee te werken aan hun re-integratie. Dat is trouwens een wettelijke verplichting.’

Dwang.

‘Nou, dwang is een groot woord. Maar ik vind het wél heel belangrijk dat mensen uit de bijstand en aan het werk gaan. Want bijstand lijkt een vangnet, maar het is vaak een valkuil. De kritiek van Vonk en ook van bijstandsgerechtigden die zeggen: “Ik zit hier een beetje nutteloos werk te doen”, is niet onzinnig en misschien gaan er in detail wel dingen mis, maar het belangrijkste is dat mensen er baat bij hebben als ze aan het werk komen.’

‘Ouders in de bijstand, jij ook in de bijstand. Ik wil dat niet!’

‘Werknemersvaardigheden aanleren’ heet het in de folder van de Dienst Werk en Inkomen. Op tijd komen, gezag aanvaarden, een werkritme aanleren, zijn de strakke eisen van het Amsterdamse re-integratietraject. Wie volgens haar ambtenaren niet voldoende meewerkt aan de eigen re-integratie loopt het risico van een fikse strafkorting. Het aantal opgelegde sancties is het afgelopen jaar met een kwart toegenomen.

Lig je er niet wakker van dat je mensen angst aanjaagt met dit straffe beleid?

‘Ik lig er wakker van dat er jonge mensen zijn die nu in de bijstand terechtkomen en daar over dertig jaar nog zitten. Zoals we nu mensen zien die dertig jaar geleden in de bijstand kwamen en er niet uit gekomen zijn. In Amsterdam heb je nooit, zoals in Rotterdam en Den Haag, een situatie gehad waarin armoede overerfbaar is: ouders in de bijstand, kinderen ook. Dat hadden wij hier niet, juist omdat die arbeidsmarkt hier veel losser, speelser was; je kon altijd wel baantjes krijgen. En nu, voor het eerst, dreigt dat. Dus daarom ben ik daar zo gedreven in: ik wil dat niet! Ouders in de bijstand, jij ook in de bijstand. Dat dat als het ware het enige perspectief is. Dat je je niks anders kunt voorstellen.’

Dertig jaar eerder. De crisis van de jaren tachtig. Andrée van Es werkte toen als jurist op het roemruchte Jongeren Advies Centrum op Amstel 30; daarvan kennen we elkaar. Punk, hanenkammen en Dr. Martens (iedereen, maar niet Andrée). Lubbers, Ruding, No Future en een massale jeugdwerkloosheid. Ze was gemotiveerd en goed in haar vak: ‘Hupsakee, jongeren doorshuttelen naar de Sociale Dienst en een uitkering! Natuurlijk. Zo vanzelfsprekend. En tegen het arbeidsethos, dat was allemaal slecht, en dat je meteen een uitkering kon krijgen: hartstikke goed! Daar ben ik anders over gaan denken, ja. We vonden het heel gewoon. Het ís niet gewoon.’

Het is met onze generatie uiteindelijk wel weer goed gekomen.

‘Maar met veel mensen ook niet.’

‘Amsterdam Pays Alcoholics with Beer to Clean Streets’, kopt de Huffington Post in november. De toonaangevende Amerikaanse nieuwssite had er nog het halve pakje shag aan toe kunnen voegen dat de vaste populatie alcoholisten van gemeentewege krijgt om het Oosterpark schoon te houden, maar ook zonder de shag nemen afp, Der Spiegel, Russia Today en de bbc het bericht groot over. ‘Een typisch voorbeeld van Nederlands pragmatisme dat in andere landen als schokkend ervaren zou worden, maar in Nederland niet’, commentarieert de Huffington Post. Het is de groep mensen uit de jaren tachtig met wie het uiteindelijk niet meer goed is gekomen.

En het is, inderdaad, een schoolvoorbeeld van Van Es’ pragmatisme. ‘Ga nou niet doen alsof die mensen morgen aan het werk kunnen: dat zit er niet in. En ja, ik vind dat je met biertjes heel voorzichtig moet zijn, maar je kunt ook niet zeggen: o, schande, schande! Kom op: dit is een groep van ongeveer tienduizend mensen die zulke grote problemen hebben dat ze nooit meer aan een baan komen en waarvan ik denk: nee, daar moet je ze ook niet mee lastig willen vallen. Ik ben dan al lang blij als iemand z’n draai vindt met papiertjes prikken in het park.

Maar voor het overige: mensen die aan het werk kunnen, moeten aan het werk, dat staat voor mij niet ter discussie. Als er een baan is, dan moet je er alles aan doen om zo snel mogelijk in staat te zijn om die baan te hebben. Desnoods onder je niveau, ja, begin daar dan maar. Mensen die net uit de WW komen, kunnen in principe weer onmiddellijk aan het werk. Daar is de zaak: hoe sneller, hoe beter – een baan vinden, en dat gebeurt. Dat zijn ongeveer vierduizend mensen. Daarnaast is er dus die groep van pakweg drieduizend mensen die een net iets grotere afstand tot de arbeidsmarkt hebben en voor wie het belangrijk is om gewoon weer een ritme aan te leren – en ja, dat doet soms pijn, maar het werkt wél.

‘We zijn met z’n allen vrij middelmatig, toch? Mensen die echt groot groeien, verlaten Nederland’

Sinds kort richt ik me op de grote groep mensen, zo’n vijftienduizend, die grote afstand heeft tot de arbeidsmarkt, die al jaren niet heeft gewerkt. Hoe ver gaan we om hen te helpen aan werk? Dat is nu aan de orde. De afgelopen maanden hebben we met al die vijftienduizend mensen een persoonlijk gesprek gevoerd – expres niet met hun eigen klantmanager, maar met iemand anders. Hoe sta je ervoor? Wat zou je zelf willen? Wat is er aan de hand in je leven? Het blijkt dat van die groep ongeveer vijftien procent weer aan het werk kan. Bijvoorbeeld vrouwen met kleine kinderen. Ik zie hoe moeilijk die stap voor ze is. Dus moeten we dingen verzinnen. Parttime banen. In de horeca, eerst een paar uur per week en dan stap voor stap verder. Je gaat óf aan het werk óf naar school. Het is tachtig procent motiveren en twintig procent dwingen. Het is tegelijkertijd moeilijk en goed. Goed, omdat ik met pijn in m’n hart zie als mensen in de bijstand zitten en denken dat dat het is. Zo ís het leven niet, vind ik; zo kán het leven niet zijn. En ik heb ook net iets te vaak gezien hoe blij mensen waren dat ze eruit waren.’

I AMSTERDAM. De stad verandert in hoog tempo. Vooral de laatste vijf jaar gaat het hard. Vorig jaar bereikte Amsterdam de grens van achthonderdduizend inwoners, in 2040 gaat het richting een miljoen. ‘Het beeld van de stad naar buiten is ijzersterk. Amsterdam is waanzinnig aantrekkelijk voor jonge professionals die hier hun eerste baan hebben. Afgelopen maand hebben we voor het eerst een event georganiseerd voor nieuwkomers in Pakhuis de Zwijger. In Den Haag hebben ze een loket voor Oost-Europese immigranten en ik dacht: bij ons is het eigenlijk veel minder problematisch dan in Den Haag en Rotterdam, en ik vind het wel leuk om te kijken wie zich hier zoal gevestigd heeft, weet je wat: we doen een avond en we nodigen iedereen uit die de laatste maanden in Amsterdam is komen wonen. Er kwamen 250 mensen, van expats tot asielzoekers. Een interessante afspiegeling van de huidige immigratie: heel veel jonge Europeanen, hoogopgeleid, op zoek naar een baan of hier gedetacheerd.’

Strekt de crisis in Zuid-Europa Amsterdam tot voordeel?

‘Ja. Je ziet dat mensen met talenten hier direct aan het werk kunnen. Tegelijkertijd zie je dat de groei van de stad geen gelijke tred houdt met het aantal banen. En daarom is de werkloosheid hoog, want het aantal banen blijft hetzelfde, maar de groei van de bevolking is fors. Je ziet dus verdringing op de arbeidsmarkt; niet zozeer door de jonge ingenieurs uit Spanje die in de innovatieve sector een baan krijgen, maar de hbo’ers nemen de banen over van mbo’ers. Vandaar dus mijn zorg om Amsterdamse jongens en meisjes met weinig of geen opleiding mee te trekken in de vaart der volkeren. Natuurlijk: heb je bedrijven met hoogopgeleide mensen, dan is er ook werk nodig op het gebied van catering, ondersteuning et cetera; voor een deel regelt dat zichzelf, voor een deel niet. Je zult er hard aan moeten trekken, voor je het weet heb je een economie zoals Yvonne Zonderop onlangs Tel Aviv beschreef in De Groene: hoogopgeleid, technologisch innovatief, en de rest valt een beetje weg. Je moet er hard voor werken om te zorgen dat de maakindustrie, een beetje die ouderwetse, ambachtelijke bedrijven, ook hier komt.’

Bevolkingstoename is altijd een goed teken.

‘Natuurlijk! En het betekent ook dat je alle ruimte nodig hebt; niet alleen fysiek in de stadsuitbreiding, maar er moeten ook levendige plekken ontstaan buiten de ring, waar mensen goedkopere woningen zoeken en daar leven in de brouwerij brengen – iets wat je in Noord duidelijk ziet gebeuren.’

Noord swingt. Maar is het wel zo makkelijk om je als buitenlander in Nederland te vestigen?

‘Nee, het is niet makkelijk. Nederland is toch een land van de ongeschreven codes. We hébben het er niet eens over, maar we zien heel goed als mensen ze niet kennen. En dat keiharde uitsluitingsmechanisme, want dat is het, kunnen we ons niet meer blijvend permitteren, domweg omdat het hele land, en zeker Amsterdam, qua samenstelling ongelooflijk verandert. Er is een verandering gaande die we niet eens bewust zien. Ongemerkt zijn veel mensen al mee veranderd, dat begint met andere dingen leren eten, met dat je kinderen op school zitten met kinderen die elders vandaan komen, met gemengde relaties, mixed kinderen.’

‘De Nederlander bestaat niet’, zei Máxima al in 2007, en half Nederland viel over haar heen. De warme banden met het koningspaar gaan terug tot 2001, toen Van Es op verzoek van het kabinet werd ingeschakeld bij de inburgering van de toekomstige koningin. ‘Ook Máxima loopt op tegen de ongeschreven codes.’ Maar dingen veranderen rap. Van Es’ zoon Julien is dj en draait in de hippe tenten die op onverwachte plekken opduiken. Soms neemt ze er een kijkje, vlak voor middernacht. ‘Het stroomt, het mixt. Het zijn mondiale ontwikkelingen, het begint pas nu. Een van de dingen die me in het afgelopen jaar het meest is bijgebleven, is het verhaal van een Nederlandse zwartebessenkweker die in Zweden een kwekerij heeft opgezet met Thaise werknemers. Ik dacht: wow, wij zitten nog in het gesprek over Roemenen, maar dat is de werkelijkheid al lang niet meer! Hij vliegt voor drie maanden mensen in vanuit de andere kant van de wereld, geeft ze huisvesting en een minimumloon, gewoon naar Zweedse arbeidsvoorwaarden, en daarna gaan ze weer terug. En er is geen enkele relatie meer tussen de ondernemer en zijn bedrijf en de werknemers en de samenleving waar je dat in doet.’

‘Voor mij is het cruciale begrip toegang: mensen moeten toegang kunnen krijgen. Niet buitengesloten worden’

Is dat goed of slecht?

‘Ontwikkelingen gaan zo hun eigen gang. Maar je moet wél weten wat voor samenleving je voor ogen staat. Qua idealen, bijvoorbeeld. We zijn met z’n allen vrij middelmatig, toch? We zijn een klein land – en mensen die echt groot groeien, verlaten Nederland ook. Dat begrijp ik heel goed. Je mag als krab niet uit de krabbenmand klimmen en je mag je hoofd niet te ver boven het maaiveld uitsteken; dat is eigen aan kleine samenlevingen. Daar komt die calvinistische ethiek nog eens overheen. Ik vind ook dat de zelfgenoegzaamheid groot is in Nederland. Kijk ons eens!’

Amsterdam Gay Capital is lang geleden ingehaald door Barcelona.

‘Amsterdam Gay Capital – vóór je het weet, klinkt het pedant. Ik vind: hoe meer Gay Capitals in de wereld, hoe beter. Je moet er toch niet aan denken dat je altijd de enige place to be bent? Jonge mensen, gelukkig, trekken zich daar niks van aan, die gaan daar waar ze het interessant vinden op dat moment. Daar moet je je aan spiegelen en je beleid op afstellen. Het loslaten van oude vormen en gedachten. Er is enorme beweging. Klassenverschillen worden minder. Ook etniciteit is niet langer doorslaggevend. Dat loopt allemaal door elkaar heen. “Goed opgeleid” versus “slecht opgeleid” wordt keihard het nieuwe onderscheid.’

Tweedeling. pvda-lijsttrekker en collega-wethouder Pieter Hilhorst voert er zwaar campagne op voor de komende gemeenteraadsverkiezingen. ‘Sinds 2001 is het gat tussen het gemiddelde inkomen binnen de ring (het centrum) en buiten de ring (de buitenwijken) met honderden euro’s toegenomen’, stelt Hilhorst. Maar de Adviesraad voor Diversiteit en Integratie, die er Van Es juist vorige maand een rapport over aanbood, veegt ‘het hele idee van tweedeling’ resoluut van tafel, net als ‘het geneuzel over de ring en een ongedeelde stad’. ‘We pleiten ervoor om beleid te verdedigen op z’n merites en niet met vage frame-verhalen’, schrijft adviseur Frans Verhagen. Het gaat in Amsterdam niet zozeer om locatie maar om scholing: ‘Onderwijs blijft de belangrijkste motor van sociale mobiliteit.’

‘Ik heb Hilhorst een paar keer het woord tweedeling in de mond horen nemen’, zegt Van Es, ‘maar ik heb het niet heel goed gevolgd. Het zijn natuurlijk aantrekkelijke, snelle beelden, maar voorstellingen van tweedeling binnen en buiten de ring helpen niet echt; mensen in Zuidoost of in Nieuw-West voelen zich daardoor ook klemgezet. Het is alsof je achterom kijkt en niet naar voren. Eigenlijk zeg je dan: ik ben ontzettend hard nodig, want anders gebeuren er vreselijke dingen met mensen, terwijl ik denk: de bewegingen in de stad zijn zó groot, wat je moet doen is mensen instrumenten geven om zélf hun positie te verbeteren. Zuidoost of Nieuw-West zijn ontzettend dynamische wijken, waar ook een heleboel jonge mensen zich vestigen, nu! Het beeld klopt niet meer met de werkelijkheid.’

Ze staat nummer twee op de lijst voor de gemeenteraadsverkiezingen. Maar ze is niet van plan die raadszetel in te nemen, zo kondigde ze al van tevoren aan. Als GroenLinks weer in het college komt, wil ze weer wethouder worden, en anders niets. ‘Staatsrechtelijk onzuiver? Mwah… Ik geef toe: het is niet zoals het in de grondwet van 1848 bedoeld is, maar uiteindelijk vind ik het geen wezenlijk verschil of je lijstduwer bent of nummer twee op de lijst. Ik wil gewoon erg graag doorgaan. Ik denk dat ik een behoorlijk stabiliserende factor ben in het geheel, door bestuurlijke ervaring en door leeftijd.’

Vroeger was je links…

‘En ik ben nog steeds links. Er is de afgelopen twintig jaar een tendens geweest om te zeggen dat die links-rechts-tegenstelling er niet meer is, maar ik denk dat het nog altijd een goede, zinvolle tegenstelling is. Ik heb er nooit moeite mee gehad, want ik denk dat het in de basis gaat om inkomensverhoudingen. En dat linkse politiek uiteindelijk gaat over het herverdelen van welvaart. Met de inkomensverschillen op de schaal van die Amsterdamse samenleving kan ik nog wel leven, maar mondiaal vind ik het onverdraaglijk. Je weet namelijk dat het anders kán. Voor een echt egalitaire samenleving is de prijs te hoog, in termen van terreur en dwang, maar te veel mechanismen zijn gericht op welvaartsvermeerdering aan de ene kant ten koste van de andere. Voor mij is het cruciale begrip toegang: mensen moeten toegang kunnen krijgen als ze dat willen. Niet buitengesloten worden. Daarom wil ik verder; de stad is van iedereen.’


Beeld: Andrée van Es. ‘Ik ben nog steeds links.’