
Roger Waters, 73 jaar oud inmiddels, had haar opa kunnen zijn, van de jonge vrouw in een zalmkleurige plooijurk die midden op de dansvloer beweegt op de klanken van het bekende Pink Floyd-nummer Comfortably Numb. Met ogen dicht luistert ze naar de gitaarsolo’s van David Gilmour en de stem van Waters. ‘The child has grown/ the dream is gone’, klinkt het dankzij de geluidstechnici van Sennheiser vanuit alle hoeken. De muren tonen beelden van het laatste grote concert waarin de leden van Pink Floyd samen hebben gespeeld, twaalf jaar geleden voor een betoverde mensenmassa in het Londense Hyde Park – en voor hongerende kinderen in Afrika.
Deze ervaring vormt het slotakkoord van Their Mortal Remains, een overzichtstentoonstelling in het Londense Victoria and Albert Museum over een van de bekendste en invloedrijkste groepen uit de geschiedenis van de popmuziek. Eigenlijk had deze expositie te zien moeten zijn geweest in Milaan, maar toen deze niet doorging zag het V&A de kans om haar naar de stad te halen waar Pink Floyd groot geworden is. Na het David Bowie-retrospectief van vier jaar geleden is het de tweede grote poptentoonstelling in het Victoriaanse mode- en designpaleis, het eerste museum dat ook ’s avonds open ging, dit om de te verheffen arbeidersklasse tegemoet te komen.
Die late openingstijden zullen nodig zijn, komende maanden. Bij Bowie was het al druk en bij Floyd zal het nog veel drukker zijn. Pink Floyd is zeker zo populair als in de hoogtijdagen, veertig jaar geleden. Zo niet populairder. Na Thriller van Michael Jackson is The Dark Side of the Moon het best verkochte album aller tijden en nog steeds gaan er zevenduizend exemplaren per week over de toonbank. Sommige Floyd-liefhebbers – en vele andere belangstellenden – koesteren nog een stille hoop dat ze een keer samen zullen spelen op Glastonbury, het muziekfestival voor de hippe middenklasse. Voorlopig moeten ze het doen met een nieuwe soloplaat van Waters, de eerste in een kwart eeuw.
‘Hun sterfelijke restanten’ heet de expositie dus, maar dat lijkt gezien de zweem van onsterfelijkheid ironie te zijn, of valse bescheidenheid. Het biedt de kans om te mijmeren over de vraag waar die eeuwige populariteit vandaan komt, waarom ook jongedames nog steeds dromerig staan te bewegen op een klassieker uit de tijd van hun ouders. Is het een reactie op de lege celebrity-cultuur? Waar de Bowie-tentoonstelling houvast had aan de geniale en flamboyante zanger, daar moesten de samenstellers het nu doen zonder Grote Persoonlijkheden. De muziek stond altijd voorop bij de heren Roger Waters, David Gilmour, Richard Wright en Nick Mason.
Ergens tijdens de tentoonstelling valt de term thinking man’s band, Pink Floyd als de groep voor de weldenkende persoon. Een persoon bovendien die niet bang is om groots te denken. Wat Richard Wagner ruim een eeuw eerder deed in de klassieke muziek probeerden de progressieve rockers van Pink Floyd in de populaire: het maken van een totaalkunstwerk. Ze waren altijd nieuwsgierig naar andere kunstvormen: architectuur, literatuur, poëzie, film, ballet en schilderkunst. Dat maakt de chronologisch opgezette expositie zo rijk. Er zijn niet alleen spullen te zien die de leden van hun zolders hebben gehaald, het toont ook de culturele context. Het is een akoestische geschiedenisles.
Aan het begin van elk decennium staat een telefooncel, behangen met krantenpagina’s, boekomslagen en tijdschriften uit die tijd. De eerste ‘phone box’ leert over het sterven van Winston Churchill in 1965, het jaar waarin de groep werd gesticht. De symboliek: met Churchill verdween het oude Engeland. De babyboomers van Floyd behoorden tot de muzikale voorhoede van het nieuwe. Wie de expositie betreedt, belandt meteen in de swinging sixties, met beelden van optredens in de Marquee en de ufo, clubs die al lang verdwenen zijn. De Marquee bijvoorbeeld, in hartje Soho, is nu een duur appartementencomplex. Londen telt steeds minder van zulke clubs.
Een zelfde soort nostalgie duikt op wanneer de tentoonstelling nog een stapje verder in de tijd gaat, naar Cambridge, waar Waters, Gilmour en Barrett elkaar hadden leren kennen. Een onbezorgde tijd: geen studiegeld en al helemaal geen studiedruk. Er zijn beelden van Gilmour die op de sofa dromerig gitaar speelt, schetsen van het spoorstation door de architectuurstudent Waters, de hoed van drummer Mason en de fiets van oprichter Syd Barrett met ‘a basket, a bell that rings and things to make it look good’, zoals hij deze omschreef in het nummer Bike. Met Barrett is ook de schaduwzijde genoemd van de swinging sixties. De lsd maakte hem kapot, het prijsdier van de flower power.
Gilmour nam zijn plaats in en was zo attent om zijn bezorgde ouders (drugs!) schriftelijk gerust te stellen. ‘Lieve Mams en Paps’, zo begon de brief die de talentvolle gitarist vanuit zijn kamer in de hoofdstad schreef, ‘zoals jullie hebben gezien zit ik bij the Pink Floyd, maar maak jullie je geen zorgen over de reden daarvan (…)’ Tegelijkertijd keken ze met een ironische blik naar de burgerlijke wereld van hun ouders, naar de kinderboeken waar een liedje als Matilda Mother op is gebaseerd, naar het omzichtige taalgebruik (‘It’s awfully considerate of you…’ begint Jugband Blues), naar het cricket dat ze in de promovideo van See Emily Play met gitaar als bat spelen.
Ze zijn de muzikale evenknie van Monty Python’s Flying Circus – waarvan de belangrijkste leden elkaar eveneens kenden van Cambridge. De leden van Pink Floyd zouden later investeren in de Python-film The Holy Grail. Waters en de zijnen hebben altijd interesse getoond in film, wat zou leiden tot samenwerking met cineasten als Michelangelo Antonioni en Barbet Schroeder. Ze probeerden onderwijl de grenzen van de muziek te verleggen. Onder meer Gilmours favoriete ‘Black Strat’ is te zien, de Fender Stratocaster. Alledaagse geluiden deden hun intree, zoals voetstappen, ontbijtgeluiden (‘Marmalade, I like marmalade’), neerstortende vliegtuigen en zingende voetbalfans.

Een teken van dat avant-gardisme is de drang om altijd iets anders te doen. Enkele jaren na Woodstock besloot Floyd om in een uitgestorven amfitheater van Pompeii een concert op te nemen. Het is beschimpt als bombast maar vormde een inspiratie voor velen, onder meer voor de Cambridge-classica Mary Beard die de muziek van Floyd tegen die antieke achtergrond magisch noemde. In die tijd was de groep een geheel. Te zien is hoe de leden stoned als een garnaal een geanimeerd gesprek voeren over oesters. Maar Wright – de stille Floyd – merkte op dat er veel onbesproken bleef, met name tussen de eigenzinnige Waters en de koppige Gilmour.
Het hoogtepunt van de expositie valt samen met dat van de band: The Dark Side of the Moon, een album over geld, geweld en gekte. De props mogen er zijn: de muntjes die voor geluid zorgden bij de hit Money, de schets van het prisma voor de iconische cover en een drum van Mason. Op de achtergrond is met het melancholische Us and Them het goede nummer gekozen. Elders doet Gilmour op een video voor hoe Waters en hij de atmosferische geluidseffecten creëerden voor de best verkochte elpee aller tijden. Leuk detail: tijdens de opnamen vroeg Waters ter inspiratie aan aanwezigen in de studio’s – onder wie Paul McCartney – of ze dachten ooit gek te zullen worden.
Melancholie neemt de overhand bij Wish You Were Here, met de mini-symfonie Shine On You Crazy Diamond, een ode aan Syd Barrett die in deze expositie iets te weinig aandacht krijgt. Ter compensatie spelen Waters en Gilmour – afzonderlijk – het titelnummer, door laatstgenoemde een ‘country song’ genoemd. Het is ook een begrafenisklassieker. De melancholie heeft deels te maken met de dreiging aan het eigen succes ten onder te gaan. Er is een beginnende afkeer van het grote geld, gesymboliseerd door de brandende man in pak op de hoes. Ook hier trouwens weer die interesse in andere kunsten: de invloed van de surrealist René Magritte, wiens werk Waters verzamelde.
De tentoonstelling gaat, zoals gezegd, niet over Grote Persoonlijkheden, maar dat neemt niet weg dat de ego’s van de bandleden elkaar in de weg kwamen te zitten. Sprekend over de beroemde hoes van het op Orwells Animal Farm geïnspireerde Animals zegt Waters dat de vier schoorstenen van Battersea Power Station naar zijn idee onder meer staan voor vier freudiaanse fallussymbolen. Langzaam wordt Pink Floyd een Waters-project. De rockopera The Wall gaat over de demonen van de zanger, over de afranselingen op school (in een vitrine ligt het rietje), over de dood van zijn vader in de oorlog en het incident tijdens een concert waar hij een uitzinnige fan bespuugde.
Heldenverering was hem vreemd; hij wilde dat de muziek serieus genomen werd. Met The Final Cut gaat Waters verder waar hij in The Wall begonnen was: rouwen om zijn vader. Ver weg is de ironie uit Corporal Clegg met zijn houten been, een nummer uit de onbezorgde begintijd. Waters en Gilmour zouden jarenlang ruzie maken en procederen over het gebruik van de naam Pink Floyd nadat de eerste zijn eigen weg was gegaan. In de expositie worden er amper woorden vuil gemaakt aan deze al te menselijke episode. Dat Their Mortal Remains er gekomen is, mag een wonder heten, eentje waar de vredesbemiddelaar Mason voor verantwoordelijk is.
Het resultaat is meeslepend, mede omdat de muziek uit de koptelefoons, in de geest van Pink Floyds vernieuwingsdrang, vanzelf meebeweegt met het traject dat de bezoeker aflegt. De megalomanie van Pink Floyd is vaak bespot. Zo probeerden de punkers indertijd een denkbeeldig gat te schieten in het opgeblazen varken. Te zien is het bekende ‘I Hate Pink Floyd’-shirt van The Sex Pistols. Jaren later zouden The Beastie Boys Live at Pompeii maken. De verleidingskracht is vooral dat ambitieuze en hemelbestormende megagroepen als Pink Floyd niet meer bestaan in deze nadagen van het gouden poptijdperk. Voor ouderen is dit een trip down memory lane, voor jongeren een ontdekkingsreis.
Te zien tot 1 oktober 2017