Aan de schilder en tekenaar Chris Beekman (1887-1964) is een tentoonstelling gewijd in het Stedelijk Museum Amsterdam omdat het De Stijl-jaar is: Beekman heeft daar een tijdje bij gehoord. Hij nam er echter met teleurstelling en onmin afscheid van en keerde terug naar de figuratieve kunst. De oorsprong van het conflict was niet zozeer artistiek als wel politiek. Beekman had vanaf zijn dertiende in de aardewerkfabriek Rozenburg gewerkt en was daar politiek bewust geworden. Zijn kunstenaarschap hing er nauw mee samen. Toen hij in Parijs het werk van Steinlen had gezien nam hij het leven van de arbeiders en de armen als onderwerp.

Chris Beekman, ‘Zelfportret in straat’, 1936. Zwart in krijt op papier, 102,2 x 73,6 © Amsterdam Museum

De kern van de tentoonstelling is Beekmans relatie met Bart van der Leck, die hij in 1916 leerde kennen. Zij gingen bijna precies dezelfde weg. Ze schilderden scènes uit het leven van boeren en arbeiders met kruiwagens en klompen, kleinere figuren in hoekige vlakkige versimpeling, sterk tweedimensionaal, in sobere kleuren. Ook in de volgende stap, naar het verregaand abstraheren van die figuren, gingen de twee min of meer gelijk op, en ze raakten ook beiden aan de totale abstractie. In 1916 maakte Beekman al een volledig voorstellingsloos compositietje van gekleurde rechthoeken, Abstract in het kwadraat, iets waar Mondriaan ook al op uitgekomen was.

Beekman dacht dat de nieuwe kunst van De Stijl ook de kunst zou zijn van de communistische revolutie, die aanstaande was. Anderen dachten net zo. De architect Rob van ’t Hoff schreef in mei 1919 aan Beekman: ‘Zelf ben ik ervan overtuigd dat we een sowjet-regeering zullen krijgen, al zal de overgang enkelen van ons het leven kosten. Ik probeer door massa-bouw ontwerpen, dus niet meer particuliere villa’s, alles reeds in gereedheid te brengen voor de uitvoering van deze na de omwenteling.’ Beekman spande zich in om contact te maken met Russische kunstenaars. Omdat de Nederlandse regering de verbindingen met Rusland had verbroken – inclusief de post – stelde Beekman met zijn communistische vakbroeders een petitie op. Veel van de geestverwanten binnen De Stijl en daarbuiten weigerden echter te tekenen. Henriette Roland Holst vond ‘dat men als revolutionair dergelijke verzoeken niet tot een burgerlijke regeering moet richten’. Van der Leck, Theo van Doesburg en J.J.P. Oud vonden dat de ontwikkeling van de nieuwe kunst los moest staan van politieke denkbeelden.

Beekman brak daarop met De Stijl. Hij raakte ervan overtuigd dat abstracte kunst elitair en burgerlijk was en de arbeiders helemaal niet aansprak. Als trouw partijlid zou hij daarna de communistische gedachte tot uitdrukking brengen in nogal onmachtig realistische beelden van werkloosheid en stakingen, en daarna van het verzet tegen de bezetting (waarin Beekman een actieve rol speelde). Het conflict wijst erop dat de idealen van De Stijl inderdaad zeer verheven waren, en weinig van doen hadden met praktische zaken als revoluties en arbeiders. Beekmans latere kunstenaarschap heeft zijn eigen kwaliteit, en toch heeft het iets onvoltooids, iets van spijt, omdat hij echt geloofd moet hebben in die volledig nieuwe kunst in die volledig nieuwe maatschappij.


Chris Beekman, de afvallige van De Stijl. Stedelijk Museum Amsterdam, t/m 17 september _;__ stedelijk.nl_