In een van zijn minder gelezen essays, Le plaisir du texte, geeft Roland Barthes een typologie van leesplezier. Hij onderscheidt de obsessieve lezer, die zich vastbijt in de taal; de paranoïde lezer, die de tekst ziet als een complot waarin alles samenhangt, en de hysterische lezer, die zich kritiekloos in de realiteit stort van wat hij leest. Aan een aanzienlijke persoonlijkheidsstoornis ontkom je als doodgewone genietende lezer dus niet, volgens Barthes. De precieze diagnose hangt af van de manier waarop je de tekst betekenis geeft.
De Britse Darian Leader speelt in zijn nieuwe boek What is Madness? met dezelfde hechte relatie tussen waanzin en het normale leven en associeert gekte bovendien net als Barthes met de (afwijkende) wijze waarop we de verhalen die we voor ons hebben aan elkaar knopen. Leader behoort tot het uitstervende soort van praktiserende psychoanalytici. Zijn werk is dan ook niet alleen een diepzinnige demonstratie van de meest interessante intellectuele en literaire dimensies van dat gedachtegoed, maar ook een poging iets teweeg te brengen in de klinische praktijk van psychosebehandeling. Zo situeert hij zich op het huidige strijdveld van de psychiatrie pontificaal in het kamp van hen die weigeren om ten gunste van biologische verklaringen aan complexiteit in te boeten waar het de diagnose betreft.
Met zijn vorige boek Het nieuwe zwart brak Leader een lans voor een genuanceerdere visie op volksziekte nummer 1, depressie, die volgens hem ten onrechte woekert door een afnemend begrip van menselijke gevoelens als rouw en melancholie. Het buitensporige voorschrijven van depressiemedicatie veroordeelde hij als zowel een indicatie als een oorzaak van het probleem: een overmatige focus op oppervlaktesymptomen, waardoor ook de diagnose geherdefinieerd wordt naar het externe gedrag waarop de medicatie van invloed is. Onderliggende, gecompliceerdere oorzaken verliest men daarbij uit het oog.
Opnieuw richt Leader nu zijn pijlen op de vluchtige manier van symptoombestrijding die volgens hem ook de omgang met psychosen domineert. Hij pleit voor een herwaardering van de vooruitgang die er los van medicatie geboekt kan worden met psychotische patiënten. Daaraan ligt het idee ten grondslag dat een accurate diagnose alleen gesteld kan worden wanneer zorgvuldig gehoor wordt gegeven aan wat iemand te zeggen heeft. Leaders belangrijkste argument luidt namelijk dat echte waanzin zich niet luidruchtig manifesteert, maar zich juist in stilte ophoudt in de diepten van een subject.
Wat we doorgaans als kenmerk van gekte beschouwen, hallucineren bijvoorbeeld, of schuimbekken, schreeuwen, wauwelen, profeteren of denken dat je Napoleon bent, is volgens de auteur slechts oppervlaktegedrag. Zulke zichtbare uitingen dienen niet te snel geïdentificeerd te worden met de stoornis zelf. Integendeel, Leader ziet ze als oplossingsmechanismen, soms buitengewoon creatief, die de patiënt zelf construeert in een poging om te gaan met de verstoring in betekenisgeving die de ziekte constitueert. Het is dan ook ‘het probleem van betekenis’, meent hij, waar de studie van waanzin van uit zou moeten gaan.
Aan de hand van talloze voorbeelden uit zijn therapiepraktijk en een aantal beroemde casestudies laat Leader zien hoe je als analyticus te werk gaat met die moeilijk te vangen betekenis. Zijn uitgebreide interpretatiewerk is, zoals we dat kennen van grote psychoanalytici, op momenten zeer indrukwekkend en van tijd tot tijd compleet ongeloofwaardig, maar bijna altijd boeiend dankzij zijn gave om in heldere taal de meest complexe gevallen en theorieën inzichtelijk te maken. Dat maakt What is Madness? behalve een interessante inkijk in het leven en denken van de psychotische patiënt ook een goed leesbare inleiding tot enkele psychoanalytische basics.
Knap werk van Leader, want binnen de toch al niet makkelijk toegankelijke psychoanalyse vertegenwoordigt hij ook nog de vaak ondoorgrondelijke ideeën van Jacques Lacan. Ironisch genoeg doen die, wanneer Leader ze kundig transparant maakt, zo nu en dan zelfs voor een leek erg gedateerd aan. Ze resulteren dan in minder overtuigende analyses die variëren van behoorlijk speculatief tot ronduit lachwekkend. Dat een gat in de muur het ontwikkelende kind fascineert omdat het een mond zou aanduiden en een druppelende kraan het belangrijkste orgaan van haar vader, zal er bij de meesten al niet ingaan; laat staan dat een meisje eigenlijk van haar vader verlangt dat hij haar een penis zal geven ‘in de vorm van een kind’.
Vaak blijft Leader echter wel binnen de grenzen van het intrigerende. Waar het bijvoorbeeld de verhouding tussen taal en psychose aangaat, maakt hij zichtbaar hoe we het idee dat we onszelf construeren en inbedden in taal bij psychoses heel letterlijk kunnen nemen. Een steekhoudend argument voor het belang dat hij hecht aan de spraak van zijn patiënten. De analyticus manifesteert zich hier nadrukkelijk als een lezer, die als het ware door middel van close reading de logica meent te kunnen ontwaren die het psychotisch subject zichzelf heeft aangemeten. Begrip van deze individuele logica kan de betekenisgaten blootleggen die mogelijk gevaarlijk zijn voor de gesteldheid van een patiënt.
De meest aangrijpende en overtuigende casus voor Leaders motief dat waanzin zich in de stilte bevindt, is die van Harold Shipman, de alom geliefde, succesvolle dorpsarts: toonbeeld van normaliteit, die tijdens zijn werk als dokter onopgemerkt tweehonderd patiënten vermoordde. De zaak sluit Leaders boek en hij laat daarmee effectief een indrukwekkende, wijze visie achter die verder reikt dan de psychiatrie. Zijn boek is een sterk pleidooi voor het blijven erkennen van de complexheid van het individuele verhaal. Nadeel is dat zijn polemiserende toon weinig ruimte laat voor toenadering tot de inmiddels moeilijk te negeren ontwikkelingen in breinwetenschappen. Die zouden zijn verhaal juist complexer en nog interessanter maken.
DARIAN LEADER
WHAT IS MADNESS?
Hamish Hamilton, 368 blz., € 29,50
(verschijnt in mei in vertaling bij De Bezige Bij: Wat is waanzin?)