IN DE ZOMER van 2009 waarschuwde het Southern Poverty Law Center (SPLC), een non-profitorganisatie die de activiteiten van zogeheten haatgroeperingen in de Verenigde Staten monitort, voor de opkomst van rechts-extremistisch geweld. Een cocktail van economische tegenslag, sterke anti-overheidssentimenten en een zwaar gepolariseerd openbaar debat zou binnen afzienbare tijd tot ontploffing komen - met desastreuze gevolgen.
Er klonk dan ook enig ‘zie je wel, we zeiden het toch’ door in de reactie van SPLC-president Richard Cohen op de schietpartij op 8 januari in Tucson, die zes mensen het leven kostte en veertien mensen verwondde, waaronder parlementslid Gabrielle Giffords uit Arizona. ‘We zullen nooit weten wat door het verwarde hoofd van Jared Loughner ging’, verklaarde Cohen op 10 januari. ‘Maar met zo veel zwavelzuur in de ether is het niet verrassend dat iemand het vuur heeft geopend op een gekozen bewindspersoon.’
Het ging Cohen niet zozeer om de toon van het debat of een gebrek aan beleefdheid over en weer, benadrukte hij. Dat hoort erbij. ‘Het probleem is de ontvlambare retoriek, vol gewelddadige metaforen, en het spinnen van paranoïde fantasieën; de aanhoudende demonisering die men hoort van politieke opportunisten die hengelen naar stemmen en hun bondgenoten in de media die uit zijn op hogere kijkcijfers.’
Als voorbeelden noemde Cohen Tea Party-politici met hun opruiende gepraat over ‘toepassingen van het tweede amendement uit de Grondwet’ (het recht een wapen te dragen) en tv-commentator Glenn Beck met zijn samenzweringstheorieën. En hij haalde Sarah Palin aan, die dezer dagen zowel politica als mediacommentator is. ‘Palin gebruikt zinnen als “trek je niet terug, herlaad” en toont de kiesdistricten van verschillende Democraten in het Congres, waaronder dat van Gabrielle Giffords, als doelwitten op een schietschijf.’
Oftewel: de schietpartij in Tucson kon onmogelijk als een op zichzelf staand incident worden gezien, maar was een direct gevolg van de wijze waarop het politieke debat in de VS wordt gevoerd - in het bijzonder ter rechterzijde. De analyse dat de schutter niet in een moreel vacuüm had gehandeld dook dan ook vooral op in de linkse en centristische media, en werd door het rechtse weekblad The Weekly Standard treffend omschreven als de ‘ja, maar’-constructie: ja, er bestaat nog geen zekerheid over de motieven en de geestesgesteldheid van Loughner, maar het kan toch niet anders of… Ondertussen haastten conservatieven zich te verklaren dat Tucson juist wel een op zichzelf staand incident was. Loughner ‘opereerde in zijn eigen wereld’, schreef bijvoorbeeld Charles Krauthammer, ‘niet in onze wereld’.
Al doende vergat men bijna te bakkeleien over die andere vraag die steevast in Amerika opduikt na een schokkend schietincident: is het niet hoog tijd om eindelijk iets te doen aan de soepele wapenwetgeving? ‘Je hoort niet veel over het feit dat Jared Loughner naar Gliffords’ gezellige samenzijn kwam met een semi-automatisch wapen’, schreef bijvoorbeeld de New York Times-columniste Gail Collins na de tragedie, ‘dat hij legaal had kunnen aanschaffen omdat de wet die de verkoop van die wapens verbood in 2004 verjaarde en het Congres niet de moed had om de National Rifle Association te trotseren en de wet te verlengen.’
Het wapen waarmee Loughner zijn slachtoffers maakte was een automatisch pistool dat vooral geschikt is voor het snel doden en verwonden van veel mensen. Voor jagen of als zelfverdedigingsmiddel is het een stuk minder geschikt. Dat Collins tot een debat over de vrij eenvoudige verkrijgbaarheid hiervan opriep, was dan ook niet meer dan billijk. Ze zal er echter niet al te veel van hebben verwacht. Behalve dat er maar weinig politici zijn, inclusief president Obama, die zich graag tegen vrij wapenbezit en dus tegen de machtige wapenindustrie uitspreken, verloopt het debat toch steeds volgens dezelfde, voorspelbare lijnen: na een dodelijke schietpartij stellen linkse politici en commentatoren het vrije wapenbezit ter discussie. Daarop reageert rechts met de mantra: ‘Guns don’t kill people; people kill people.’ De Republikeinen en conservatieve Democraten die deze kreet hanteren, weten zich gesteund door hun kiezers: volgens een laatste peiling door het bureau Gallup steunt slechts 44 procent van de Amerikanen aanscherping van de wapenwetgeving. Veel verandert er vervolgens dan ook niet meer aan de standpunten.
Zo ook nu, met dit verschil dat sinds kort de Republikeinen een meerderheid in het Congres hebben en dus de wetgevende agenda zetten. De nieuwe Speaker of the House, John Boehner, heeft al aangegeven zelfs geen steun te willen verlenen aan het minst ingrijpende wetsvoorstel dat circuleert: een verbod op het dragen van vuurwapens binnen driehonderd meter van een parlementariër, hetgeen volgens de indiener de veiligheid van zowel bewindslieden als publiek moet bevorderen.
ZO ONTSPON in die allereerste dagen na de schietpartij een publiek debat dat vooral bevestigde hoezeer dat debat gepolariseerd is, zonder tot al te veel duiding van het gebeurde te komen. Een en ander werd er niet beter op toen Palin afgelopen woensdagochtend, een kleine week na de schietpartij, reageerde op de kritiek dat ze met haar crosshairs-kaart tot geweld zou hebben aangezet. ‘Journalisten en commentatoren zouden geen bloedsmaad moeten fabriceren die er alleen toe dient de haat en het geweld op te wekken die ze beweren te veroordelen’, zei Palin in een videoboodschap. Deze al dan niet doordacht gekozen woorden waren meteen goed voor een controverse. Immers, de term ‘bloedsmaad’ (blood libel), wordt in de VS geassocieerd met door antisemieten geuite beschuldigingen dat joden christelijke kinderen doden. De videoboodschap deed de Republikein Matthew Dowd, een voormalig adviseur van oud-president George W. Bush, concluderen dat Palin ‘gevangen is in een wereld die draait om confrontatie en bravoure. Terwijl het land zoekt naar troost en consensus, biedt zij conflict en confrontatie.’
Die troost en consensus kregen Amerikanen later die dag van hun gekozen staatshoofd, president Obama. Tijdens een herdenkingsdienst in Tucson bood hij de vrienden en nabestaanden van de slachtoffers namens de natie zijn condoleances aan. Het was, zo concludeerde zowaar vriend en vijand, een van de krachtigste toespraken die Obama als president heeft gegeven. Obama riep zijn landgenoten op om ‘ons morele voorstellingsvermogen te vergroten’, ‘aandachtiger naar elkaar te luisteren’ en ‘onszelf te herinneren hoe onze hoop en dromen ons aan elkaar verbinden’. Het waren woorden die in niet-Amerikaanse oren wellicht hol en wollig klinken, maar die indruk maakten vanwege elke afwezigheid van partijdigheid en op geen enkele wijze verband hielden met zijn politieke agenda.
Obama waarschuwde ook tegen ‘simpele verklaringen’ en sprak over de ‘onkenbaarheid’ van de gedachten van de ‘geest van een gewelddadige man’. Dat uiteindelijk niemand in de hersenpan van de moordenaar kan kijken, is natuurlijk een waarheid als een koe. Het deed de altijd strijdbare New York Times-columnist Frank Rich enkele dagen later verzuchten: ‘Waarom verspillen we dan juist aan het debatteren daarover zo veel tijd?’ Het antwoord gaf hij zelf: klassiek Amerikaans ontkenningsgedrag. Het was makkelijker om Jared Loughners krankzinnige bibliotheek uit te kammen - had hij een voorkeur voor Het communistische manifest of voor Ayn Rand? - dan een serieus, kritisch zelfonderzoek te doen, concludeerde Rich. Dus zette men zich na Obama’s laatste woorden weer aan business as usual, gevolgd door de nationale amnesie die ook na Columbine en Virginia Tech toesloeg.
‘Misschien is wel de ware tragedie’, schreef Rich, ‘dat de twee hervormingen die Loughner daadwerkelijk hadden kunnen stoppen - strengere wapenwetgeving en een effectief vangnet in de geestelijke gezondheidszorg - zelfs onder deze omstandigheden niet haalbaar zijn. (…) Geen redactioneel commentaar, of een bloedbad, zal het Congres aanzetten tot het aannemen van wetten die het wapengebruik serieus inperken. En verbetering van de geestelijke zorg is onbespreekbaar nu de GOP prioriteit geeft aan terugdraaiing van de hervorming van de gezondheidszorg.’
Het probleem is volgens Rich niet het ontbreken van een ‘beschaafd debat’, maar van een ‘oprecht debat’. ‘Sinds Obama’s opkomst hebben we herhaaldelijk incidenten gezien die onder de noemer politiek geweld vallen’, schreef hij. ‘Een korte opsomming: de neonazi en Obama-hater die in 2009 drie politieagenten in Pittsburgh doodde, de kamikaze-aanval op een belastingkantoor in Austin in 2010 en de schietpartij in Californië tussen de politie en een gewapende man die een door Glenn Beck zwartgemaakte instelling wilde aanvallen.’ Het is dit geweld dat zou moeten worden besproken, net als wat volgens Rich de oorzaak daarvan is: het radicale anti-overheidssentiment ter rechterzijde, dat ‘net zo hondsdol is als het ter linkerzijde was in de late jaren zestig’.
Het gesprek over geweld zou echter nog een stap verder moeten gaan, vindt Bob Herbert, de meest progressieve columnist op de opiniepagina’s van The New York Times. ‘We moeten onder ogen zien dat dit een krankzinnig gewelddadige maatschappij is’, schreef hij.
Cijfers van de Brady Campaign to Prevent Gun Violence bevestigen Herberts vaststelling. Sinds 1968, het jaar waarin Robert Kennedy en Martin Luther King Jr werden vermoord, zijn meer dan een miljoen mensen gedood door vuurwapens (inclusief zelfmoorden en doden als gevolg van ongelukken met vuurwapens). En Amerikanen moorden niet alleen met vuurwapens. Sinds het begin van deze eeuw zijn meer dan 150.000 Amerikanen vermoord, waarbij de slachtoffers van 9/11 niet zijn meegerekend. ‘Als we echt iets aan het geweld willen doen, dan moeten we twee dingen doen’, schreef Herbert: ‘Radicaal de beschikbaarheid van vuurwapens beperken en een cultuur veranderen die geweld verheerlijkt en als vermaak omarmt, en geweld als een effectief en acceptabel antwoord ziet op wat ons dwarszit.’ Dergelijke veranderingen zullen niet zomaar postvatten, weet Herbert. ‘Burgers zullen er bij hun volksvertegenwoordigers op moeten aandringen dat ze daadwerkelijke stappen zetten om geweld in te dammen. En ze zullen moeten eisen dat er een einde komt aan de oorlogen in Irak en Afghanistan, want die conflicten maken deel uit van diezelfde verlammende pathologie.’
Zo ver is het ook na ‘Tucson’ nog lang niet. ‘Het publiek noch de politiek schijnt het echt iets te kunnen schelen hoeveel Amerikanen worden vermoord - tenzij dit in een terroristische aanslag door buitenlanders gebeurt. In de VS zijn de twee meest gebruikelijke reacties op geweld het te negeren of erdoor te worden vermaakt.’
De redenen voor deze onverschilligheid, bijvoorbeeld dat de daders en slachtoffers van de moorden vaak afkomstig zijn uit de structurele onderklassen, zouden uiteraard onderdeel van dat gesprek moeten zijn. Daarnaast kan een debat alleen plaatsvinden als verschillende zienswijzen aan bod komen. Nu komt het gesprek meestal niet veel verder dan de sporadische progressieve stem die wanhopig iets roept om zich vervolgens weer ongehoord in zijn intellectuele getto terug te trekken.
HERBERTS AMBITIEUZE wens voor een breed debat over geweld lijkt voorlopig nog een brug te ver. Daarentegen leken na ‘Tucson’ wel enkele stemmen uit rechtse hoek bereid de impasse in de discussie over vermeend politiek geweld open te breken. Zo zei de conservatieve oud-gouverneur van Minnesota Tim Pawlenty, een waarschijnlijke presidentskandidaat in 2012, dat Palins kaart ‘niet zijn stijl’ was. Daarop kreeg hij alleen zo veel kritiek uit eigen kamp dat hij meteen terugkrabbelde. En een Republikeinse senator zei tegen de website Politico dat hij het bloedbad in Tucson als een ‘waarschuwing voor zijn partij’ ziet. Dat wilde hij echter alleen anoniem verklaren. Je vraagt je af waarvoor Pawlenty en de anonieme dissident zo bang zijn - dat iemand op het idee komt om ‘zich niet terug te trekken, maar te herladen’?