‘De grootste vijand van stilte is saaiheid’

Christiaan Kuitwaard (Sneek, 1965): ‘Expressieve schilderijen met weinig beheersing passen niet bij mij. Stilte is mijn grondtoon. Bij muziek vind ik het adagio, de rustige tempi, ook het mooiste. Voor mij is stilte een subjectief begrip dat ik aan schilderkunst koppel. Stilte gaat over verdwijnen, leegheid, vervagen, opdoemen. En over schaduw en licht. Vooral zonlicht zie ik als metafoor van de stilte. In die stilte zit ook ingehouden spanning. Dat is het paradoxale ervan. Een schilderij aan de muur is heel stil. Er gebeurt niks, al kunnen de kleuren naarmate de dag vordert heel traag veranderen. Je kunt er ook aan ontsnappen. Draai je je om, dan is het schilderij verdwenen. Bij muziek lukt dat niet. Die blijf je horen.’

‘Stilte zit voor mij ook in dingen, een stoel, interieur, kop en schotel. Die probeer ik te vangen. Soms maak ik een schilderij te luidruchtig en dan werk ik er net zo lang aan tot ik het stil krijg. Het mag niet doods worden. Dat is lastig. De grootste vijand van stilte is saaiheid.

Joost leerde ik onder meer kennen door de overzichtstentoonstelling van Willem van Althuis (1926-2005) in Museum Belvédère. Hij bewonderde die schilder die vlak bij mij in Heerenveen woonde. Ons werk heeft wel iets met elkaar te maken, ook met dat van Jan Mankes. Ongeveer twee jaar geleden kwam Joost een paar keer bij mij langs. Hij kon razendsnel stil kijken. Met een goed oog ook. Hij kocht twee schilderijen, waarvan hij Variatie op Vermeer uitkoos voor zijn tentoonstelling in Kranenburgh.’

‘Stress ligt op de loer als je de stilte bekrast’

Marc Mulders (Tilburg, 1958): ‘Bij de eerste ontmoeting met Joost hadden we het over de schilderijen die ik maakte nadat ik de stad voor het platteland had verruild. Waar ik vroeger bloemen schilderde, koos ik daarna meer voor abstractie, de niet te weten ruimte van het bloemenveld tot aan de horizon. Die doeken gaan over een vorm van stilte.

In de jaren tachtig en negentig waren religie en ambacht verdachte begrippen. Kunst moest vooral shockeren, van plasseks tot verkrachtingsscènes. Religieuze, mystieke en spirituele kunst konden niet, want de intelligentsia had religie de deur gewezen. Ze ging voor cynisme en nihilisme in plaats van heling, traditie en natuurbeleving.’

‘Met zijn tentoonstelling in Kranenburgh zet Joost de stilte in de actualiteit. De stilte is essentieel om in harmonie te blijven. Stress ligt op de loer als je de stilte bekrast. Speciaal voor Silence out loud maakte ik drie glazen crucifixen. Ze hangen tien centimeter van de muur, zodat er licht door valt. Tussen de kleurvlakken zitten realistische beelden, bijvoorbeeld een schedel waar Damien Hirst aan likt.

Joost was katholiek opgevoed, verliet het geloof maar zag het nooit als tegenstander. Hij vroeg of ik werk wilde maken bij twaalf van zijn gedichten. Die gaan over de geloofsstrijd van een naamloos ik. Zijn gedichten zijn heel gelaagd en vol mystiek, waardoor ik besefte dat hij geen “dolende postmoderne ziel” was. Ik kon al zijn klanken met mijn klanken beantwoorden. Ieder gedicht riep een religieus beeld op dat ik ooit al had gemaakt.’

‘Een explosie van kleur die stil oogt’

Pieter Bijwaard (Alkmaar, 1955): ‘Op Silence out loud laat ik een vijfluik zien, een explosie van kleur die stil oogt. Het is opgebouwd uit 42.525 minuscule puzzelstukjes, die ik handmatig uit beschilderde vellen papier heb geponst. Frequenties gaat om de vibratie, de trillingen van de kleurvlakken. Joost zag een verwantschap met de muziek van John Cage en het pointillisme. In ander werk van mij zit wellicht meer stilte, maar Joost wilde juist dit in zijn tentoonstelling. De stilte is altijd mijn inspiratiebron.’

‘We ontmoetten elkaar begin jaren tachtig in Amsterdam, maar groeiden beiden op in Alkmaar. Dat schiep een band. We raakten bevriend en deden verschillende samenwerkingsprojecten. De tentoonstelling Bergen | Geestgrond (2009) in museum Kranenburgh bijvoorbeeld, met beeldend kunstenaars, dichters en componisten uit de regio. We maakten ook een aantal bibliofiele uitgaven, waaronder de boeken Opname en Inwaarts. Dat laatste verscheen ter gelegenheid van zijn vijftigste verjaardag. Hij mocht toen in het Gemeentemuseum in Den Haag ook een tentoonstelling maken, waarvoor hij mijn werk selecteerde.

Als publieke figuur bracht Joost zijn gedachtegoed met verve en was hij loud, maar zoals ik hem heb leren kennen voelde hij zich ook sterk aangetrokken tot de stilte.’

‘Ook zelfcensuur is stilte’

Sarah van Sonsbeeck (Utrecht, 1976): ‘Met een lange officiële mail vroeg Joost Zwagerman of ik aan zijn tentoonstelling Silence out loud wilde meedoen. Ik kende hem alleen als schrijver en ambassadeur van de kunst en was getroffen hoe precies hij te werk ging. Alles wat ik zei, noteerde hij in een schriftje.

Waarom hij mijn werk selecteerde? “Jij bent de enige die de stilte als uitgangspunt neemt”, zei hij. In Nederland klopt dat. Ik ben zelfs kunstenaar geworden door het gebrek aan stilte. Op de Rietveld Academie schreef ik een brief aan mijn bovenburen, waarin ik ze vroeg dat deel van mijn huur te betalen dat ze innamen met hun geluid. Dat was tachtig procent!’

‘In Kranenburgh hangt het werk Acoustic Painting, dat bestaat uit tegen elkaar aan geplakte bolletjes was. Om de buren maar niet te horen had ik ohropax earplugs gekocht, in roze watten verpakte wasbolletjes. Zonder de gebruiksaanwijzing te lezen, had ik ze helemaal in mijn oor gestopt, waardoor ze bij de polikliniek moesten worden verwijderd. Op zoek naar stilte liep ik bijna gehoorschade op.

De zelfmoord van Joost zie ik als een soort zelfcensuur van zijn duistere kant van stilte. Dat inspireerde me tot nieuw werk. Daarbij voorzag ik mijn afgekeurde tekeningen die als een prop in mijn prullenbak lagen van bladgoud. Voor mij is stilte niet alleen een mooi eiland, maar ook zelfcensuur.’