Achteraf blijk ik twee uitgesproken kenmerken van orang-oetangedrag te hebben gezien. Dat valt op te maken uit het onlangs verschenen boek De spiegel van het paradijs, een verslag van Biruté Galdikas, een vrouw die al bijna twintig jaar onderzoek doet naar de orang-oetans op Borneo. De onafscheidelijkheid van moeder en kind duurt zo'n negen jaar, hetgeen in de dierenwereld zonder precedent is, en inderdaad zijn het nogal stoïcijnse dieren.
Op een bepaald moment kruipt Galdikas naar een orang-oetanwijfje, Akmad genaamd, en trekt een varenblaadje uit het haar van haar baby. Akmad keurde Galdikas geen blik waardig, haar ogen waren gericht op iets in de verte. ‘Ze was’, schrijft Galdikas, ‘in de wereld waarin alleen orang-oetans wonen.’
Uit de titel De spiegel van het paradijs valt op te maken dat Galdikas een paradijselijke onschuld in de orang-oetan meent terug te zien. Toch is haar boek geen sentimenteel-idyllisch verslag. Dat was ook niet de bedoeling van het mensapenproject van de paleoantropoloog Louis Leakey, waarbij ook Jane Goodall en Dian Fossey betrokken waren. Het project was een speurtocht naar de oorsprong van de mens. In 1960 legde Goodall contact met chimpansees, in 1966 deed Fossey hetzelfde met berggorilla’s en in 1971 volgde Galdikas om op Midden-Borneo het gedrag van orang-oetans te onderzoeken.
Voordat Galdikas met haar onderzoek begon, was al bekend dat orang-oetans semi-solitair levende dieren zijn. Galdikas heeft ze zo'n honderdduizend uren geobserveerd en stelde vast dat een volwassen vrouwtje ongeveer twintig procent van haar tijd in gezelschap van andere orang-oetans doorbrengt; volwassen mannetjes minder dan vijf procent. Ook het reizen en eten geschiedt in alle eenzaamheid. Galdikas verklaart dit gedrag uit het feit dat de voedselvoorraden van de orang-oetan onregelmatig en verspreid door het oerwoud liggen. Leven in groepen zou dan ook onpraktisch zijn voor deze dieren.
Een van de belangrijkste activiteiten van de orang-oetanmannetjes lijkt het najagen van vrouwtjes, lees nakomelingen, te zijn. Aangezien elk dier een strikt afgescheiden territorium heeft, leidt dit af en toe tot ruige knokpartijen. Brengt een dergelijk gevecht tussen chimpansees de hele groep in rep en roer; onverstoorbaar en stoïcijns als de oerang-oetan is, kauwt een toevallig aanwezig vrouwtje rustig en uiteraard de andere kant op kijkend op een blaadje.
De vraag naar de oorsprong van de mensheid is tot op zekere hoogte dezelfde als de vraag naar de oorsprong van de mensapen. Alle mensapen delen een gemeenschappelijke voorouder met de mens, dat staat nu wel vast: er is sprake van een gelijksoortige lichaamsbouw, gelijksoortig gedrag en gelijksoortig DNA. Qua overeenkomst met ons genetisch materiaal loopt de chimpansee met bijna 99 procent op kop, dan komt de gorilla met 97 procent, gevolgd door de orang-oetan met 94 procent. Wat betreft hun intelligentie en bewustzijn: uit tests is gebleken dat oerang-oetans even hoog of hoger scoren dan chimpansees. Hun aanleg voor gebarentaal blijkt even groot, ze kijken ook weg als ze worden aangestaard, soms vertonen ze schaamte en evenals chimpansees gebruiken ze werktuigen. Van deze cognitieve vaardigheden geeft Galdikas vele fraaie voorbeelden, zoals dat van de ‘tamme’ orang-oetan die vuur trachtte te maken nadat hij mensen dit had zien doen. Dezelfde oerang-oetan zag ze op een bepaald moment met twee brandende takken in haar hand ‘als een vuurvreter in het circus’.
De vraag die dan opduikt, is waarom deze intelligente apen dat vermogen dan niet in het wild gebruiken. Zou het kunnen zijn dat de natuur verkwistend te werk is gegaan door primaten, waaronder de mens, slimmer te maken dan ze hoeven te zijn? Of is het mogelijk dat het dagelijks leven van de primaten ingewikkelder en dus intellectueel gezien veeleisender is dan het voor ons, waarnemers, lijkt? De Engelse Cambridge-psycholoog Nicholas Humphrey houdt het in zijn boek A History of the Mind op het laatste. Creatief redeneren is volgens hem nodig voor het bijeenhouden van de gemeenschap. Maar omdat we niet alle regels en codes van de groep kennen, zijn we niet altijd in staat dat creatief vermogen te onderscheiden.
Ook Galdikas opteert voor die mogelijkheid. Ze noemt de eenvoudige levenswijze van de orang-oetan dan ook ‘bedriegelijk’; hun leefwijze vereist juist een scherpe intelligentie, omdat ze enorme hoeveelheden informatie moeten opslaan. Zo wijst ze erop dat juist doordàt hun sociale interacties zo onregelmatig zijn, ze een enorm sociaal geheugen moeten hebben. Chimpanseemannen moeten hun positie bewijzen door heftig machtsvertoon, orang-oetans doen het deels onzichtbaar en vocaal, dat wil zeggen: met een langgerekt gebrul dat andere orang-oetans twee, drie kilometer verderop kunnen horen en herkennen. Daarnaast beschikken ze over een ‘onthutsende’ kennis van het plantenrijk: een orang-oetan eet meer dan vierhonderd verschillende soorten voedsel, waaronder fruit, bladeren, boomschors, insekten, stengels en honing. Er wordt daarbij niet geproefd. Wat eetbaar is en niet, zit in het hoofd van de orang-oetan. Ze zijn zelfs in staat van een slordige vijfduizend bomen bij te houden wat de vruchtopbrengst is; daarbij ‘voorspellen’ ze op grond van overeenkomstige boomsoorten: als deze boom hier vrucht draagt, dan zal die boom daar ook wel vrucht dragen.
Waarschijnlijk is dit ook de reden dat een orang-oetanmoeder haar jong zo lang bij zich houdt: er valt een hoop te leren. De orang-oetanmoeder gaat zeer ver met het onderwijzen van vaardigheden aan haar kind. Met het spenen wordt pas gestopt nadat ze opnieuw zwanger is. Het jong heeft daardoor minstens één keer een vrijage kunnen bestuderen. Vervolgens wordt het dan nog een jaar of wat met het nieuwe broertje of zusje geconfronteerd.
Er zijn wetenschappers die het indelen van de grote mensapen en mensen in verschillende families kunstmatig vinden. Er zijn volgens hen alleen mensapen: chimpansees, gorilla’s, orang-oetans en mensen. Na lezing van De spiegel van het paradijs kun je het met die opvatting alleen maar eens zijn.
Dichters & Denkers
De stoïcijnse aap
Biruté M. F. Galdikas, De spiegel van het paradijs. Vertaling Peter Out, uitgeverij Atlas, 527 blz., 349,90
Ooit zag ik in Artis een orang-oetanmoeder met kind. Het jong trachtte tegen het hek op te klauteren. Toen het zich iets te ver dreigde te verwijderen, pakte moeder het jong voorzichtig beet en drukte het weer tegen zich aan. De scène voltrok zich in een soort slow-motion, en de moeder keek een heel andere kant op. Het was een vreemde mengeling van onverschilligheid en overbezorgdheid, die me mateloos ontroerde.
www.groene.nl/1997/19