De sympathieke mens, die is aan het verdwijnen.
De sympathieke mens houdt er geen extreme standpunten op na. Hij vindt niet dat asielzoekers moeten blijven of moeten weggaan, hij is niet heel negatief over Balkenende, noch heel positief. De sympathieke mens staat langs de zijlijn, bewondert het spel, bemoedigt een speler of vertelt een andere speler dat hij het beter moet doen. De sympathieke mens houdt zich op de achtergrond en is vooral aardig.
Ik zie hem op de verkeerde plekken.
Vroeger vond een politicus vaak dat hij een sympathiek mens moest zijn. Altijd een glimlach, toeschietelijk, charmant hij had een vorm van cultuur en wellevendheid en hij was een graag geziene gast.
In de politiek is de sympathieke mens volkomen verdwenen. De heer Wilders staat nu voor de modelpoliticus, of de heer Marijnissen, of meneer Verhagen.
Geen aardige mensen. Ze hebben misschien gelijk, maar het is toch niet zo dat je graag in hun nabijheid zou willen verkeren. «Hé, daar zit Wilders in het café. Kom, daar gaan we even gezellig bij zitten.»
Dat doe je niet, want je weet dat je een chagrijn treft. Idem dito met Jan Marijnissen, denk ik.
Voor de sympathieke mens is geen ruimte meer. Althans in het politieke leven.
In de journalistiek is het net andersom. Vroeger had je journalisten die per definitie niet sympathiek waren. En terecht. Kritiek en sympathiek gedrag konden niet goed samengaan. Ischa Meijer wie van twintig jaar kent hem? was een keer bij een radio-uitzending van mij aanwezig, en gaf me het is vijftien jaar geleden op mijn donder omdat ik te aardig was geweest tegen een heel sympathieke kunstenares.
«Dit was geen interview, dit was een vraaggesprek», zei hij. Het woord «vraaggesprek» sprak hij bekakt uit. Hij wilde zeggen: je stelde alleen maar vragen, maar je wilde niets weten. Wilde je iets te weten komen, dan moest je de ander prikkelen. Niet aardig zijn. Later zou ik tegen studenten in de journalistiek zeggen: journalistiek is ruziemaken. Dat geloof ik trouwens nog steeds.
Maar zie: in de journalistiek is de sympathieke mens juist in opkomst. In de krant, op tv, op de radio, overal lees, zie en hoor ik de warme, empathische mens. En de hardheid van het harde politieke interview komt dan ook niet van de journalisten, maar van de politici.
«Er zijn thans genoeg buitenlanders hier, mensen die niets bijdragen aan onze cultuur, integendeel, onze democratische regels het liefst schenden, en tegen hen zeg ik: u bent hier niet welkom!»
«Maar, ik dacht dat we toch een tolerante »
«Nee mijnheer, helemaal niet. Die tolerantie heeft ons eerder naar de rand van de afgrond gebracht dan iets anders. Het wordt nu tijd voor keiharde maatregelen, anders…» Et cetera et cetera.
«Op de sportvelden en in de kantines van de grote fabrieken», zoals Lenin al opmerkte, «op de velden en de akkers waar onze boeren ploeteren», overal zie je de sympathieke mens verdwijnen, terwijl we hem elke dag weer zien, al of niet gekunsteld, op de televisie.
«Daar heb je die sympathieke jongen weer, Toos.»
Het is zelfs verworden tot een televisiewet: wie niet sympathiek is, zal niet scoren.
De Joop den Uylen, de Jan Terlouwen, de Aad Nuisen, de Haya van Somerens zijn verdwenen, evenals de Ischa Meijers, de Annemarie Grewels en de Frits van der Poels. De wereld is weer eens gedraaid en staat weer op zn kop.