WAT IS ER TOCH aan de hand met de Nederlandse taal? We horen zorgelijke geluiden. Nu zijn het weer Rotterdamse studenten die niet behoorlijk kunnen schrijven. Voor een simpele instaptoets haalt de meerderheid geen voldoende en 59 procent denkt dat je ‘onmiddellijk’ met één l schrijft. Vorig jaar waren het pabostudenten die jammerlijk presteerden. Of de basisschool, met een niveau voor taal en spelling dat veel te wensen overlaat. Zelfs minister Plasterk van Onderwijs is daar nu van overtuigd. Om nog maar te zwijgen van de ontlezing, de invloed van sms-taal, de vele Engelse woorden en de uitspraak op tv, waar je eigenlijk steeds meer mensen zou moeten ondertitelen. Er is inderdaad een stroom van ergernissen en klachten. Wat moeten we daarvan vinden?
De reacties zijn grofweg in twee groepen te verdelen. Aan de ene kant heb je de mensen die bagatelliseren: het valt allemaal erg mee. Ook hoor je wel eens dat klachten over de jeugd al zo oud zijn als de wereld. Aan de andere kant zijn er de mensen die actie willen: de school aanspreken op zijn plichten, zonodig het onderwijs veranderen (‘terug naar de tijd dat er nog gewoon les werd gegeven’), strengere eisen stellen, instapcursussen, leesbevordering, een Nederlandse Académie Française instellen. Kortom, aan suggesties geen gebrek.
Ik denk dat beide kampen het mis hebben. En ik denk dat dat komt doordat men onvoldoende zicht heeft op wat er momenteel aan de hand is. Daarom vind ik dat de meeste reacties hun doel voorbij schieten, of zelfs regelrecht schadelijk zijn.

DAT ER ECHT IETS gaande is met onze taal lijkt me overigens onloochenbaar. Ik doe dus niet mee met de bagatelliseerders. Het gemiddelde niveau van spellen is vandaag lager dan dertig jaar geleden. De gemiddelde beheersing van de standaardtaal bij studenten is zwakker dan vroeger. En de uitspraak op radio en tv varieert inderdaad veel meer dan enkele decennia geleden. Of er werkelijk minder boeken worden gelezen, is niet duidelijk, maar de leesstromen zijn wel veranderd: meer web. Je kunt de veranderingen volgens mij moeilijk ontkennen. Negeren is zelden wijs. Aan de andere kant is niet duidelijk of dit allemaal slecht is. Dat de huidige toestand anders is dan vijftig jaar geleden betekent niet per se dat hij minder goed is. Daarom doe ik ook niet mee met de klagers. Over de wenselijkheid of onwenselijkheid van al deze zaken is er trouwens merkwaardig weinig discussie.
Wat vooral ontbreekt, is het besef dat veel van deze kwesties samenhangen. Spelling heeft te maken met leesgedrag en leesgewoontes; lezen heeft te maken met schrijven; veranderende lees- en schrijfpatronen hebben hun weerslag op het onderwijs, en allemaal hebben ze te maken met een sterk veranderde sociale structuur van de samenleving, de visie op de rol van het onderwijs en de opkomst van nieuwe technieken, zoals internet, e-mail en sms. Ik noem dat geheel onze taalcultuur. De meeste reacties betreffen alleen maar een onderdeel en gaan voorbij aan het grotere geheel. Dat is een feilloos recept om de plank mis te slaan.

OM TE BEGINNEN twee belangrijke opmerkingen. In de eerste plaats: niet alleen Nederland heeft problemen met zijn taal, maar heel Europa. In Duitsland zijn er problemen met het Duits, in Frankrijk met het Frans, in Italië met het Italiaans en in Engeland met het Engels. Overal gaat het om hetzelfde: slechte beheersing van de spelling, ontlezing, afnemende taalvaardigheid, sms-taal, veel woorden uit andere talen, dalende schoolprestaties, enzovoort. In feite zijn de zorgen in omringende landen zelfs groter dan in Nederland, waar het nog relatief rustig is. Interessant is ook dat men overal denkt dat de problemen zich enkel daar voordoen. In Duitsland heerst de gedachte dat alleen het Duits in zwaar weer is geraakt en dat het elders allemaal goed gaat. In Frankrijk is er veel media-aandacht voor taal en onderwijs, maar alleen Franse taal en Frans onderwijs; niemand lijkt te weten wat er elders gebeurt.
Dit gaat zelfs zo ver dat bijna ieder land ook zijn eigen verklaring heeft voor de (eigen) taalproblemen. Italië schrijft het toe aan de invoering van de commerciële televisie rond 1970. In Spanje denkt men dat het allemaal komt door het einde van het Franco-regime, waarna het hek van de dam was. Duitsers zijn ervan overtuigd dat het naziverleden nog steeds de Duitse taal belast, bijvoorbeeld in films en documentaires, en dat daarom Duitsers graag naar het Engels grijpen. En in Nederland hoor je geregeld dat alles komt door de informalisering van de samenleving.
Misschien zijn al die verklaringen een klein beetje waar. Maar omdat het overal in Europa om dezelfde ontwikkeling gaat, kunnen ze beslist niet de hele waarheid zijn. Het gaat om een algemeen Europees verschijnsel. Daarom is het vreemd dat bijvoorbeeld de commissie-Dijsselbloem, over ons Nederlandse onderwijs, waar ook het taalonderwijs een heet hangijzer is, enkel met binnenlandse verklaringen kwam aandragen (ministers, parlement, onderwijshervormingen, enzovoort). Gezien de algemene Europese situatie kan dit geen afdoende analyse zijn. Er is meer aan de hand.
Tweede belangrijke opmerking: de huidige situatie van taal, spelling en onderwijs is echt nieuw. In de voorbije decennia is er meer veranderd dan in de vijfhonderd jaar ervoor. Tussen het schrijven met een ganzenveer en een balpen is in een half millennium minder veranderd dan bij de overgang naar toetsenbord en tekstverwerker. Het internet heeft voor geheel nieuwe manieren van lezen en zoeken gezorgd, nooit eerder gezien. Wij lezen en schrijven beslist anders dan tien of twintig jaar geleden. De didactiek van het talenonderwijs is eveneens in de laatste decennia meer veranderd dan in de vijfhonderd jaar ervoor. En het boek, vijf eeuwen lang de onbetwiste marktleider voor opslag en verspreiding van kennis, heeft door het internet voor het eerst in zijn geschiedenis serieuze concurrentie gekregen.
Ook helemaal nieuw is dat de standaardtaal, eeuwenlang het exclusieve domein van een kleine elite, nu voor iedereen is. Of eigenlijk moet ik zeggen: dat nu van iedereen verwacht wordt dat hij of zij de standaardtaal beheerst. Nog geen halve eeuw geleden ging maar een minderheid van de bevolking naar een middelbare school, nu een meerderheid. En het aantal studenten van universiteiten en hogescholen is misschien wel vertienvoudigd. De standaardtaal is altijd iets van een elite geweest, de rest zweeg in het openbare leven. Dat is nu helemaal anders. Hoe ingrijpend ook de opkomst van het internet mag zijn, ik denk dat een nog belangrijker verandering heeft plaatsgevonden in de populatie van een gemiddelde middelbareschoolklas of een gemiddeld universitair collegelokaal. Democratie is hoorbaar.

HET IS VAN BELANG om te zien dat onze meningen en ideeën over taal en spelling geen universele waarden zijn. Ze zijn ergens in de loop van de geschiedenis ontstaan, en we weten zelfs tamelijk precies wanneer: in de Renaissance. Dat is in onze landen ongeveer in de zestiende eeuw. Daar ontstond een visie op taal die in de volgende eeuwen dominant werd in heel Europa. Het is deze taalcultuur die momenteel ten einde loopt.
Wat zijn de kenmerken van die Renaissance-taalcultuur? In de eerste plaats dat ze geschreven taal beschouwde als taal-bij-uitstek en gesproken taal slechts als secundair. In de tweede plaats dat ze het talige continuüm verkavelde. In de Middeleeuwen bestond er maar één taal, het Latijn, plus een continuüm van gesproken regionale taal. De Renaissance verkavelde dit tot afzonderlijke talen (Frans, Italiaans, Spaans, Duits, Nederlands, enzovoort). De achtergrond was angst voor taalverandering. De standaardtalen, product van verkaveling, zijn ontworpen en gecultiveerd als een dam tegen de dreigende taalverandering: uitbanning van interne variatie en afweer van externe invloeden.
Deze taalcultuur van de Renaissance heeft vorm gegeven aan onze spellingen, onze woordenboeken, onze grammatica’s, onze manier van lezen en schrijven, ons onderwijs, de alfabetische ordening, de afschaffing van de afkorting en de bijzondere plaats van het schoolvak Latijn, overal in Europa. En inderdaad, ze heeft de verschillende standaardtalen opgeleverd met hun regels en normen, primair schrijfregels en schrijfnormen.
Tot ongeveer 1860, 1870. Dan vertonen zich de eerste scheuren. Dan wordt voor het eerst gesteld dat gesproken taal primair is, dan wordt voor het eerst gezegd dat taal wezenlijk een continuüm is en de opsplitsing in talen – meervoud – een fictie. Ook dan al krijgt de gesproken taal de instrumenten voor haar nieuwe belangrijke rol door de uitvinding van de telefoon en de grammofoon (1876/1877). En Melville Dewey geeft met zijn numerieke DDC een alternatief voor de alfabetische ordening (1876 – het systeem dat later aangepast is tot ons UDC). In dezelfde jaren verschijnen ook de eerste schrijfmachines met een toetsenbord dat niet ABCDEF te zien geeft maar QWERTY.
Toch duurt het nog bijna een eeuw voordat de taalcultuur van de Renaissance werkelijk begint in te storten: vanaf circa 1970. Maar dan gaat het ook snel. In luttele decennia verandert het talenonderwijs grondig (gesproken taal krijgt een serieuze plaats; groeiende kritiek op de grammatica-vertaalmethode), het Latijn als schoolvak wordt marginaal (in Nederland vanaf de Mammoetwet, 1968), de spelling blijkt voor velen te moeilijk geworden, en dan komen er de computer en het internet, zodat we anders gaan lezen en schrijven, en de gsm. En wat misschien wel het meest opmerkelijk is: overal in Europa, en overal in dezelfde jaren.
De standaardtaal is slechts één aspect van de taalcultuur van de Renaissance, maar misschien wel het aspect dat de meeste aandacht trekt. In ieder geval zien we nu dat het continuüm langzaam maar zeker bezig is om zich te herstellen. De variatie binnen de talen is, ook in het openbare leven, prominenter aanwezig dan in voorgaande eeuwen en de grenzen tussen de talen worden diffuus. Ze waaieren uiteen en mixen. Ook, en misschien wel vooral, het Engels, dat intussen wereldwijd minstens uit een tiental Engelsen bestaat, waarbij de wederzijdse verstaanbaarheid afneemt.
Ondertussen staan we met één been al in een nieuwe taalcultuur, die zo grondig anders is, en zo jong, dat je er nog nauwelijks zicht op hebt.
Hoe komt zoiets? Die vraag is waarschijnlijk net zo moeilijk te beantwoorden als de vraag waarom in de zestiende eeuw de Renaissance zich over Europa verbreidde. Zoveel is zeker dat het niet gaat om een tijdelijke inzinking, een mode, een hype. Wat wij thans meemaken met onze talen is een langetermijnbeweging waarvan het begin al minstens 150 jaar geleden is. Het valt niet te verwachten dat die ontwikkeling in de komende decennia ineens zal omkeren. Waarschijnlijker is het dat we nog wel een poos op de ingeslagen weg zullen voortgaan.
Is dit erg? Daarover verschillen de meningen. Het gaat in ieder geval niet om mijn persoonlijke mening. Die is van geen belang. In mijn boek Het einde van de standaardtaal: Een wisseling van Europese taalcultuur (Meulenhoff 2008) heb ik alleen maar een groot aantal feiten op een rij gezet, veelal bekende feiten, maar tot nu toe heeft niemand ze zo op een rij gezet. Die rij is, dunkt me, spectaculair. Sommigen zullen zeggen: verontrustend, alarmerend. Anderen: hoopgevend, bevrijdend. De een treurt om Engelse leenwoorden en slordigheid in de toepassing van aloude regels. De ander juicht om de bevrijding van de taal uit zijn Victoriaanse keurslijf en om de frisse wind van internationale oriëntatie. De een blijft gehecht aan wat verdwijnt, de ander kijkt reikhalzend uit naar wat komt. Wie heeft er gelijk? Zoveel lijkt me zeker dat de (naaste) toekomst inderdaad nogal anders zal zijn dan we eeuwenlang gewend waren. Dit is nauwelijks een voorspelling; je zou ook kunnen zeggen: de tegenwoordige situatie is al compleet anders dan we eeuwenlang gewend waren. Maar nog niet iedereen beseft het.
Hoe men ook reageert, de gevolgen zullen immens zijn, voor ons onderwijs, voor de spelling en voor ons lezen en schrijven. We zullen bijvoorbeeld moeten wennen aan een leven zonder standaardtaal.

SOMMIGE ASPECTEN van de taalcultuur van de Renaissance worden moeiteloos prijsgegeven, of hun einde wordt zelfs toegejuicht. Over de marginalisering van het Latijn als schoolvak, ooit het paradepaardje van de Renaissance, doet bijna niemand meer moeilijk. Zelfs op de categoriale gymnasia lijkt het geen geliefd vak. Wie kiest voor een gymnasium doet dat veelal om andere redenen dan om het Latijn. De aandacht voor gesproken taal in ons onderwijs is alom als een verbetering gezien, weinigen willen terug naar de oude grammatica-vertaalmethode. Het alfabetische ordenen schuift ongemerkt naar de marge. Het internet wordt als een grote stap voorwaarts ervaren, net als e-mail. Maar bij spelling en de standaardtaal ligt het anders.
Toch blijven ook spelling en standaardtaal natuurlijk niet buiten schot als de hele taalcultuur waarvan ze deel uitmaken op de schop gaat. Vandaar dat ik weinig heil verwacht van restauratiepogingen. Of zelfs maar van je hakken in het zand zetten. De geschiedenis is niet echt tegen te houden, laat staan terug te draaien (gesteld al dat we dat wenselijk vonden). Wie de heerlijk homogene standaardtaal van 1950 en het Polygoonjournaal terug wil, moet driekwart van onze middelbare scholieren wegsturen en ervoor zorgen dat ze voortaan braaf hun mond houden. (En de rest vooral op de ouderwetse manier veel Latijn leren, en niet internetten of sms’en natuurlijk.) De standaardtaal blijkt ongeschikt voor massaconsumptie. Dan moet je niet teruggrijpen naar het veleden maar op zoek gaan naar nieuwe oplossingen voor onze nieuwe situatie. Inderdaad, precies wat onze voorouders in de Renaissance ook gedaan hebben: oplossingen gekozen voor de situatie van toen.
Niet de standaardtaal heeft de toekomst maar de variatie, het talige continuüm. Welnu, probeer in je onderwijs daar op in te spelen. Negeer het niet, bestrijd het niet; ga ermee aan de slag. (Zoals her en der in het onderwijs, soms ondanks de officiële lijn, ook al wordt gedaan.) En het zal hard nodig zijn, gezien de grote communicatieproblemen die op ons afkomen.
Erken dat een goede taalbeheersing in woord en geschrift niet voor iedereen bereikbaar is. Voor de meesten zelfs niet. Nooit geweest ook, trouwens. Wij leven (nog) in de wonderlijke situatie dat we voor allerlei beroepen gerust specifieke eisen stellen qua intelligentie, sociale vaardigheden, kennis en opleiding, maar een goede taalbeheersing zou iedereen moeten hebben. Onzin natuurlijk. In feite wordt bij communicatie in onze samenleving de lat hoger dan ooit gelegd, zo hoog dat het merendeel van de mensen daar niet aan kan voldoen. Hou op met hun dat te verwijten, of met de school in gebreke te stellen. Ook niet iedereen kan minister of chirurg of laborante of damkampioen worden.
Dan de spelling. De bestaande spelling is ontworpen voor boekenlezers en mensen die met een kroontjespen schrijven. Voor die situatie was het een heel goede spelling. Erken dat dit niet het profiel is van het overgrote deel van de tegenwoordige gebruikers. Wie nu schrijft, gebruikt een toetsenbord en een tekstverwerker met spellingcontrole. Me dunkt dat we een spelling nodig hebben die tegemoet komt aan de tegenwoordige situatie van de meeste gebruikers. Dat betekent: een spelling waar de computer mee overweg kan. Concreet: ‘onmiddellijk’ met twee keer d en twee keer l is geen probleem, maar wel ‘gebeurd’ of ‘gebeurt’. De jongste spellinghervorming, die enkel over beuzelarijen ging, heeft een historische kans gemist om onze spelling dichter bij onze eigen tijd te brengen.
Het einde van de Renaissance-cultuur is beslist niet het einde van alle cultuur. En het einde van de standaardtalen is niet het einde van de taal. Integendeel. Volgens mij ligt de kracht van iedere cultuur in het scheppen van eigen vormen voor nieuwe situaties. Dat gebeurt ook links en rechts. Het probleem is alleen dat de meeste mensen dat nog niet in de gaten hebben.

Joop van der Horst, hoogleraar taalkunde aan de Katholieke Universiteit Leuven, schreef Geschiedenis van de Nederlandse syntaxis (2008), een diachroon overzicht van het vroegste Nederlands tot heden. Vorig jaar publiceerde hij ook Het einde van de standaardtaal: Een wisseling van Europese taalcultuur