De tijd is er rijp voor. Zo besluit ik en loop naar de muur waar we de tak aan hebben vastgemaakt. Ik weet niet of ik de moed zal hebben om het te doen, maar ook al ben ik te bang voor het echte werk, ik zal in ieder geval een paar traantjes laten, de tak strelen en denken aan alle migranten die aan deze tak hebben gebungeld. De befaamde tak. De tak die de dromen siert van elke migrant.
Mijn hoofd doet pijn van het denken. Niet omdat mijn functie als hoofd van het museum mij te veel wordt, maar omdat ik op niets antwoord lijk te hebben. De hemel valt op mijn hoofd. Gisteren hebben we de tak aan de muur gemonteerd en nu al weet ik dat er niets anders op zit dan de hand aan mezelf te slaan. Vroeg of laat moet ik het doen, heb ik sinds gisteren besloten.
De tak heeft een enorme aantrekkingskracht op de migrantenziel. Zij roept me. Ze is als de grond van mijn geboortedorp na een korte regenbui. Als de neus maar gevuld is met de geur van die grond, dan is het niet erg om dood te gaan. De tak glimlacht en belooft eeuwigheid van die geur.
Wie ben ik om weerstand te bieden tegen de tak die in het museum weliswaar haar allure enigszins heeft verloren doordat zij geen binding meer heeft met een boom die haar voorziet van water maar nog steeds als een oude, vertrouwde bootjesman is die wanneer nodig ook met trillende handen degene voor wie het tijd is naar de overkant zal roeien…
De strepen op de tak zijn veroorzaakt door de vele touwstukken die zo veel te dragen hadden. Deze strepen zijn als sporen van messteken op de ziel van de migrant. In het holst van de nacht loop ik dus naar het nieuwste object van het museum. Naast de tak ligt zoals het hoort ook een stuk touw. De eerste druppels van de regen slaan tegen de ruiten van het museum. Ik denk aan Nasr Eddin. Aan hoe hij langs een voetbalveld stond in zijn immer fiere houding. Aan zijn dure zonnebrillen. Aan die ene keer dat hij tegen me zei waarom het allemaal zo moeilijk was: ‘We lijken op blinden die voor tien minuten mogen zien en daarna nooit meer. Onze ogen zijn voor even geopend en daarna zijn we weer tot het donker veroordeeld. Aan het geluk hebben we mogen proeven maar een hele maaltijd ervan nuttigen is niet aan ons besteed, kameraad.’ Nasr Eddin maakte er een eind aan. Nurbay ook. Van Metin hadden we het nooit verwacht, zo’n vrolijke jongen die altijd en overal grapjes uithaalde met iedereen. Dat hij ook de tak had weten te vinden verbaasde ons enorm. Na een paar dagen accepteerden we het en zeiden tegen elkaar: ‘De geur van de grond van zijn dorp heeft hem nu op zijn schoot gelegd. En wat is die tak toch begenadigd in waar die voor is gecreëerd.’
Is het ook voor mij tijd? Ik laat inderdaad een paar deerniswekkende tranen rollen. Ik streel de tak. De tak is als mijn vader in zijn jonge jaren die zonder vragen te stellen zijn werk doet in de Rotterdamse haven.
Ik besluit het te doen. Nu of later, wat maakt het uit, denk ik. Ik schrijf in de mailbox van mijn zaktelefoon de tekst: ‘We waren niet alleen als blinden die voor tien minuten mochten zien. We hebben ook niet begrepen wat we hebben gezien. Vaarwel vrienden.’ Ik verzend de sms naar alle nummers in mijn telefoon.
Ik gooi het touw over de tak. Dan gaat de telefoon. Aan de andere kant van de lijn schreeuwt een beunhaas die in het bezit is van de oude wasmachine die ik in het museum wil hebben dat hij zestig gulden wil hebben voor het ding. ‘27 euro dus’, roep ik terug. De man schreeuwt dat ik echt met guldens moet betalen. De wasmachine is niet anders gewend dan dat hij met guldens verhandeld wordt. Ik wil die wasmachine hebben, ik wil die gek zien. De tak kan misschien nog even wachten. Ik weet het: voor elk lafhartig gedrag bestaat er wel een smoes.
Rubriek Het Migrantenmuseum
De tak
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/2009/37
www.groene.nl/2009/37