PROBEER DE LIEFDESVERHALEN van Shakespeare maar eens na te vertellen in een wereld van smartphones en mobiel internet. Othello was nooit in ziedende woede ontstoken als hij Desdemona’s status updates op Facebook had gezien, en Much Ado About Nothing zou Nothing Ado About Nothing zijn geweest als Benedick en Beatrice hun wispelturige haat-liefdewoordenstrijd niet via derden hadden uitgevochten, maar via sms. Waarom zouden Julia’s daden nog een raadsel zijn voor Romeo, als hij haar Hyves-krabbels had kunnen lezen?
‘Oh I am fortune’s fool!’ - hooguit als je geen bereik hebt, Romeo.
Het ziet ernaar uit dat de mobiele telefonie ook dat andere geliefde object voor scriptschrijvers en dramaturgen heeft uitgeschakeld: de telefooncel. Vorige week maakte KPN bekend te stoppen met het exploiteren van openbare telefooncellen.
Het was natuurlijk een kroniek van een aangekondigde dood: in 2008 was het aantal actieve cellen teruggelopen tot zo'n vierduizend, waarvan de helft niet rendabel was. Officieel gold toen de wettelijke verplichting (die dat jaar verviel) voor KPN om te zorgen dat er een cel per vijfduizend inwoners beschikbaar was, al werd daar nooit aan voldaan. In het jaar 2000 stonden de meeste cellen ooit in Nederland: twintigduizend. In Engeland waren de eerste karakteristieke rode cellen, de ‘K2’, al verschenen in 1920. In Nederland werd de eerste geplaatst in 1931, op het Mercatorplein in Amsterdam. Een evenement. Er wilden meer mensen bellen dan er telefoonnummers waren. De Telefoongids was zo dik als deze Groene, het nummer van paleis Het Loo stond erin. De nummers namen toe, evenals het aantal cellen. Vanaf eind jaren zeventig volgde een serie nieuwe modellen, nadat vandalisme van telefooncellen eerder regel dan uitzondering was geworden. Geen vierkanten meer met platte ruiten, maar driehoeken met gekromd glas, waar bakstenen nog een kans hadden op af te ketsen. Zoals Max Pam eens opmerkte: ‘Wat het fruitvliegje heeft betekend voor biologen, betekende de telefooncel voor sociologen, psychologen en criminologen.’
Net zo'n goede casus zal de telefooncel zijn voor sociologen die onderzoek doen naar de culturele opvatting van privacy. ‘Privacy is een evoluerend begrip’, is de befaamde uitspraak van Facebook-oprichter Mark Zuckerberg. De telefooncel is zijn beste bewijs: waar je nu in alle openbaarheid, in treincoupés en in cafés, ongehinderd belt en spreekt met wie je wilt, over wat je wilt, trok je je daar nog maar een paar decennia voor terug in een hokje dat deel uitmaakte van de straat, maar toch weer niet. De romantiek van de telefooncel school juist in de alledaagse aanwezigheid: het was een plek in de openbare ruimte, in vol zicht, waarin je je terugtrok en persoonlijke zaken deed.
In die romantiek zit de aantrekkingskracht die cellen zo onweerstaanbaar maakte voor filmmakers en detectiveschrijvers. Waar je ze in de dagelijkse praktijk vond op winderige parkeerplaatsen, waar de kou door de net te grote ventilatiegaten heen kwam, of bij winkelcentra onhandig naast de glasbak, vond je ze in de gefilmde werkelijkheid naast een halffunctionerende lantaarnpaal, onder het balkon van de spion of minnares die je moest schaduwen. Als Alfred Hitchcock nu een vervolg zou willen maken op The Birds, waar zou Tippi Hedren zich dan verschuilen voor de agressieve meeuwen en duiven? Hoe zou Dr. Who door intergalactische dimensies reizen? Mocht J.K. Rowling ooit nog eens besluiten nieuwe delen aan haar Harry Potter-cyclus toe te voegen, dan zal ze een nieuwe toegangspoort tot het ministerie van Toverkunst moeten bedenken, of haar jeugdige lezertjes moeten uitleggen wat zo'n vierkant glazen ding eigenlijk is. Hoe verankerd telefooncellen zijn met onze populaire cultuur was te merken in de meest gehoorde grap toen bekend werd dat de telefooncel zou verdwijnen: waar moet Clark Kent zich nu onopvallend in zijn blauwrode Superman-pak hijsen?
Op internet, onder de harde kern van Superman-fans, is daar nu discussie over. Want hoe vaak kwam Superman nu helemaal in een telefooncel? Superman werd bedacht door de striptekenaars Jerry Siegel en Joe Shuster, in 1938. Pas in 1942 verscheen een aflevering waarin Clark Kent zijn partner Lois Lane afschudt door te zeggen dat hij een telefoontje moet plegen. Eenmaal in de cel verexcuseert Kent zich aan de lezer: ‘This definitely isn’t the most comfortable place in the world to switch garments, but I’ve got to change identities - and in a hurry!’
In de tv-serie The Adventures of Superman uit de jaren vijftig, met George Reeves in de titelrol, gebruikte Clark Kent vooral de opslagruimte van zijn krant om zich om te kleden, bij hoge nood verschool hij zich achter een vuilcontainer - maar in alle 104 afleveringen verkleedde hij zich niet eens in een telefooncel.
Ook in de Filmation Superman-tekenfilms van de jaren zestig kleedde hij zich nooit om in een cel. In de tekenfilmserie Super Friends, waarin hij samen met andere helden misdaad bestrijdt, zit geen telefooncel en pas in de vierde Superman-speelfilm met Christopher Reeve, Superman IV: The Quest for Peace (1987) - die ene waarin hij alle atoombommen verzamelt en ze in de zon gooit - figureert een telefooncel, wanneer een treinmachinist een hartaanval krijgt en Clark Kent als Superman te hulp moet schieten. In de laatste Superman-film, Bryan Singers Superman Returns (2006), zit geen telefooncel.
Waarom verwachten we Superman dan in een telefooncel? Omdat we weten dat hij een goede burger is, omdat hij belt waar het hoort, en zich nergens zomaar indiscreet van zijn jasje en blouse zou ontdoen. Privacy is een evoluerend begrip: vandaag zou Superman zich helemaal niet omkleden in een telefooncel. Hij zou gewoon midden op straat zijn broek uittrekken en zijn cape omdoen.
1931 - 2011
De telefooncel
De telefooncel verdwijnt. Waar moet Superman zich nu nog omkleden?
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/2011/3
www.groene.nl/2011/3