
Het is al irritant genoeg dat het heden zo onoverzichtelijk is, dus als het verleden dan ook nog de hele tijd op losse schroeven wordt gezet, houd je wel heel weinig zekerheden over. Terwijl het verdomd lastig is om te bepalen wat er in Oekraïne of Syrië moet gebeuren, is het wel fijn als je precies weet hoe bij grote conflicten in het verleden de scheidslijnen precies liepen. Wie stonden er in eerdere oorlogen en revoluties aan de goede kant en wie niet? Wie waren nu eigenlijk de helden en wie de schurken?
Historici hebben inmiddels laten zien dat zelfs in de Tweede Wereldoorlog niet alle helden lelieblank en niet alle schurken pikzwart waren, en dat sommige helden gedreven werden door dubieuze motieven terwijl het gezien de omstandigheden eigenlijk best begrijpelijk was dat sommige mensen in een schurkenrol terechtkwamen. Voor de Franse Revolutie geldt iets soortgelijks. Was de oorzaak hiervan vroeger heel duidelijk en kon je toen nog onbekommerd vóór of tegen zijn, historisch onderzoek van de afgelopen decennia heeft laten zien dat het niet alleen een bijzonder ingewikkeld proces was, maar dat het ook heel lastig is om hier de good guys te scheiden van de bad guys.
Een dergelijk genuanceerd beeld is misschien wel realistisch, maar daarom nog niet leuk. Wat moet je nu met die Franse Revolutie? Is dat nog het geboortekaartje van onze moderne, democratische samenleving, of was het een bloederige nachtmerrie waarin duidelijk werd wat de gevaren van abstracte idealen zijn? Historici geven hier zelden nog een eenduidig antwoord op en leggen zich vooral toe op nuancering van bestaande beelden en interpretaties.
Vandaar dat er ongetwijfeld aardig wat lezers zullen zijn die blij zijn met het nieuwe boek van Jonathan Israel. Hierin is de Franse Revolutie weer een ouderwetse Hollywood-western, met duidelijke helden en schurken, die voor het gemak ook meteen maar respectievelijk witte en zwarte hoeden dragen. Bovendien keert Israel zich resoluut tegen alle historici die van mening zijn dat de Revolutie het gevolg was van een enorme kluwen ongelijksoortige oorzaken van economische, politieke, maatschappelijke, levensbeschouwelijke en culturele aard.
In Revolutionary Ideas hamert Israel er één boodschap in: vergeet alle sociaal-economische en/of sociaal-culturele verklaringen voor het uitbreken van de Franse Revolutie, want hoewel ontwikkelingen op die terreinen wel enige rol hebben gespeeld, was er slechts één ‘big cause’. En voor degenen die enigszins vertrouwd zijn met de dikke boeken die Israel sinds 2001 heeft gepubliceerd – Radical Enlightenment, Enlightenment Contested en Democratic Enlightenment – zal het geen verrassing zijn wat die grote oorzaak was: dat waren de ideeën van de radicale Verlichting.

Die ideeën gingen terug op Spinoza, wiens op het monisme (de eenheid van geest en materie) gestoelde rationalisme en materialisme volgens Israel noodzakelijkerwijs resulteerden in wat wij onder de kernwaarden van de moderniteit verstaan – vrijheid van gedachte en meningsuiting, democratie, tolerantie, seksuele en raciale gelijkheid en het idee van de rechtsstaat. Deze radicale Verlichting leidde lange tijd een min of meer ondergronds bestaan, terwijl tot aan het eind van de achttiende eeuw vooral vertegenwoordigers van de gematigde Verlichting de toon aangaven. Volgens Israel waren destijds invloedrijke auteurs als Voltaire, Montesquieu en Hume slappe figuren die terugdeinsden voor de consequenties van de door Spinoza onthulde waarheid en daardoor trachtten geloof en rede met elkaar te verzoenen en zich niet resoluut keerden tegen elke vorm van feodaal en religieus gezag.
De gematigde Verlichting was weliswaar heel invloedrijk – niet alleen veel burgers namen deze denkbeelden over, ook tal van vorsten zagen zichzelf graag als ‘verlicht’ – maar tevens intellectueel inconsistent, want niet spinozistisch. Zodoende kon een politiek gebaseerd op gematigde Verlichtingsideeën niet anders dan mislukken en was het niet meer dan logisch dat vanaf 1780 de radicale Verlichtings-ideeën de overhand kregen. Hoewel hij de term uiteraard niet gebruikt, komt het er ongeveer op neer dat het uitbreken van de Franse Revolutie volgens Israel historisch noodzakelijk was. Vrijheid, gelijkheid, broederschap, het waren de idealen van de radicale Verlichting en die werden hier in praktijk gebracht.
Maar hoe zat het dan met de Terreur? Nou, heel simpel: dat was het werk van Robespierre en consorten, en die behoorden niet tot de radicale maar tot de gematigde Verlichting! Voor de argeloze lezer lijkt het merkwaardig dat extremisme niet voortkomt uit een radicale houding maar uit gematigde opvattingen, maar voor Israel ligt het heel eenvoudig. Alleen de radicale Verlichters waren moderne democraten, zodat iedereen die daar niet toe behoorde geen moderne democraat kón zijn en hooguit een autoritaire populist was.
Is dit naïef? Ach, Israel schrijft ook dat al die moderne historici die de Revolutie beschrijven als een ingewikkeld proces zonder één grote oorzaak er helemaal naast zitten, omdat tijdgenoten de radicale Verlichting ook reeds aanwezen als dé (soms positief maar meestal negatief gewaardeerde) oorzaak van de Revolutie. Tja, de meeste van die tijdgenoten geloofden ook in God of de Voorzienigheid, en dat oordeel neemt Israel dan weer niet van ze over. Ook schattig is zijn opmerking dat de revolutionairen met radicale ideeën niet verantwoordelijk konden zijn voor de Terreur, omdat de meesten van hen daar het slachtoffer van werden. Zou hij echt nooit hebben gehoord van de oude bolsjewieken die in de jaren dertig door Stalin werden vermoord?
Jonathan Israel - Revolutionary Ideas: An Intellectual History of the French Revolution from The Rights of Man to Robespierre. Princeton University Press, 870 blz., € 29,95
Beeld: Onthoofding van Louis XVI, 21 januari 1793 op de Place de la Revolution, nu Place de la Concorde in Parijs. Olie op hout, schilder onbekend (Museum Carnavalet).