Sympathiegarantie? Graag zelfs. Deze kunst gaat het er niet meer om uitzonderlijk te zijn, maar om het bondgenootschap dat zij mogelijk maakt. Het verhevene? Dat hebben we gehad. Betekenisbemiddeling is niet meer nodig. Pech voor de critici. Pech ook voor een hele cultuur waarin de waardering voor individuele uitzonderlijkheid hoog in het vaandel stond. De aversie tegen ondubbelzinnige kunst is ook een teken van een strijd tussen een burgerlijke cultuur en een cultuur die aan de daaraan verbonden waarden geen boodschap meer heeft. Slachtofferkunst is dan geen gemakzuchtige poging erkenning te vergaren met niet-artistieke middelen; zij brengt het burgerlijk kunstbegrip om zeep, omdat kunst niet langer de toets der kritiek moet doorstaan maar een gemeenschap wil helpen vormen.
Verbazingwekkend is het niet. Deze kunst hoort bij een wereld waarin ook allerlei andere integriteiten op de tocht staan. Wanneer het autonome individu, het klassieke lichaam, de ideologie, de geschiedenis, zelfs het veilige pensioen allemaal eroderen, kan de kunst niet onveranderlijk over de berggraat van het sublieme blijven klauteren.
Toch is dat precies waar de velen die over het verlies van kwaliteit treuren zich zo aan ergeren. Aan de afdaling van de kunst. Aan de letterlijkheid waarmee de boodschap van pijn, leed en ellende wordt verkondigd. Aan het gebrek aan kunstzinnigheid en vooral aan het gebrek aan gelegenheid en noodzaak tot commentaar. Twee eeuwen van ongebreidelde commentaarwoekering, van ‘kijk, er staat niet wat er staat’, van ‘je ziet niet wat je ziet’, lopen daarmee ten einde. Het hele modernistische defile van ‘polyinterpretabele kunst’, ‘open kunstwerken’, ‘denken met andermans hoofd’, ‘transgressies’ en ‘toeschouwers die even belangrijk zijn als het werk’, valt uit elkaar.
Wat ervoor in de plaats komt, is de terugkeer van de middeleeuwen: kunst als icoon, als middel tot communalisering, als vermaning, als liturgisch element, als beeltenis in een processie. Kunst die helemaal niet door individuen, laat staan kritische individuen gezien wil worden. De kunstenaars die deze kunst maken willen geen oordeel, maar genade. Ze willen niet langer het hoogste meer bereiken. Ze willen juist het slechtste verijdelen: de vermorzeling door ziekte, uitsluiting, willekeur en vergeetachtigheid. Ze willen kortom overleven. Kunst die daarover gaat heeft geen tijd voor het verfijnde oordeel. Ze is geen blijk van de hoogste toppen van ‘s mens kunnen, maar een roep uit de diepste dalen. In plaats van de schok van het nieuwe komt de troost van de herinnering. Met veel herhalingen.
Kunst gaat over het leven, maar voor veel kunstenaars gaat dat leven in toenemende mate over overleven. Dat de kunst dit begint te weerspiegelen ligt voor de hand. Wanneer een kunstenaar aids krijgt en werk wil maken over dat wat hem bezig houdt, tja, dan gaat dat werk over aids. En als steeds meer levens op deze aardbol in het kader van overleven staan, dan is het ook al niet gek dat steeds meer kunst daarover gaat. Niet alleen in jazzkelders en filmhuizen, maar inmiddels ook in muziektheaters en rijksmusea. Deze kunst wil niet alleen meer begrepen worden door fijnzinnige kenners. Het einde van de avant-garde betekent ook de terugkeer van de smartlap op hoog niveau. Wat zou het?
'Slachtofferkunst’ is de terminologie van de criticus die voor boswachter speelt in het zondagmiddagreservaat dat vrije kunst heet. Maar voor slachtoffers is het per definitie nooit zondag.