
Toen Leyla Imret tot burgemeester van Cizre werd gekozen, wist ze dat ze niet alleen maar linten zou gaan knippen. De stad bevindt zich in het meest zuidoostelijke puntje van Turkije en telt ruim honderdduizend inwoners. Ze ligt pal op de Syrische grens en hemelsbreed zo’n twintig kilometer van Irak. Industrie is er niet, de werkloosheid is hoog en de in hoofdzaak Koerdische bevolking botst regelmatig met de politie, niet zelden met doden tot gevolg. Daarbij ondergaat Cizre de gevolgen van de strijd tegen Islamitische Staat. Vorig jaar, toen de terreurgroep de yezidi-bevolking rondom de berg Sinjar aanviel, dienden zich duizenden vluchtelingen aan. Een onbekend, maar aanzienlijk aantal jongeren uit de stad vecht in de gelederen van de Koerdische verzetsbeweging pkk tegen IS.
De moeilijke situatie in Cizre sterkte Imret juist in haar missie. Dit was waarvoor ze het veilige en ordelijke Duitsland achter zich gelaten had. Ze is 28 jaar, heeft blond haar, bruine ogen en een kaarsrechte neus. Ze wisselt mantelpakjes af met traditioneel Koerdische kledij. Haar flegma geeft haar een mysterieuze glans.
Op een ochtend dit voorjaar vergezel ik haar tijdens een autorit richting Al Djoedie, de berg waar volgens de islamitische overlevering de Ark van Noach strandde. Er is een begrafenis van drie Koerdische strijders en Imret maakt met haar dienstauto deel uit van het cortège. Het is voordat haar partij, de Democratische Partij van de Volkeren (hdp), de kiesdrempel haalt bij de Turkse parlementsverkiezingen, voordat president Recep Tayyip Erdogan een grootscheeps offensief tegen de pkk begint en voordat de inwoners van Cizre lakens in de straten ophangen om zich te beschermen tegen de speurende blik van scherpschutters op de daken. Maar in de entourage van Imret overheerst dan al een ernst, een gravitas, die een escalatie lijkt te anticiperen. Cizre zelf heeft tenslotte al iets weg van een conflictgebied. Avonden zijn er spookachtig en gespannen. De politie vertoont zich er slechts in pantservoertuigen en een paar maanden voor mijn bezoek hebben hele wijken zich letterlijk ingegraven.
Vroeg in de ochtend op een parkeerplaats aan de oever van de Tigris. Aan de overzijde van de rivier baadt de eeuwenoude stadswal van Cizre in de opkomende voorjaarszon. Op de achterbank van een zwarte Toyota Landcruiser beantwoordt Imret routineus mailtjes op haar iPhone. Haar bodyguard en de chauffeur kijken zwijgend naar het konvooi dat over de honderden meters lange brug komt aanrollen. Voorop gaan drie ambulances met zwaaiende lichten en loeiende sirenes, gevolgd door een dertigtal auto’s. Elke ambulance vervoert het lichaam van een omgekomen strijder, twee mannen en een vrouw. Daags hiervoor zijn ze gedood in de omgeving van Kobani, de stad in Syrië waar Koerden een jaar geleden onder het oog van de wereld op leven en dood vochten tegen IS.
Als de ambulances de brug gepasseerd zijn start de chauffeur de auto en draait behendig in. In de vallei staan mensen langs de weg te juichen. De kleuren geel, groen en rood domineren. Hier en daar duikt een vlag op met een afbeelding van de gevangen pkk-leider Abdullah Öcalan. Boerenvrouwen leggen het werk neer en komen vanuit de velden naar de weg gesneld als ze de stoet voorbij zien trekken. Imret draait de getinte ramen naar beneden en maant haar bijrijders hetzelfde te doen. Omstanders reageren enthousiast wanneer ze haar herkennen.
De weg draait hoger de heuvels in en zo nu en dan passeren we een basis van het Turkse leger. Na anderhalf uur slingeren op bergweggetjes houden we halt voor een dorpsschooltje aan een onverharde weg. In de auto ruilt Imret haar hoge hakken om voor witte sportschoenen. De drie baren worden uit de ambulances getild en vervolgens gaat het in optocht verder. Er is de geur van vers gemaaid gras. Insecten zoemen.
Rondom een ondiepe kuil leunt een groepje bezwete mannen zwijgend op hun scheppen. Vrouwen in wit kanten klederdracht zitten in groepjes bijeen. In een korte toespraak wijst Imret erop hoe bijzonder het is dat Koerden uit een bergdorpje in Turkije hun leven wagen voor een Koerdisch stadje in de vlakte, vele honderden kilometers verderop in Syrië. Vervolgens worden er grote platte stenen op de lichamen gelegd en spreiden de mannen met de scheppen er verse aarde over uit.
Op de terugweg vraag ik Imret of ze zich naast Koerdisch ook Turks voelt. Ze schudt het hoofd. Kan dat wel, met een burgemeester van een middelgrote Turkse stad? ‘Maar Cizre is geen Turkse stad’, kaatst ze terug, ‘Cizre is Koerdisch! Natuurlijk respecteer ik de Turkse staat, maar hier… dit is Koerdistan.’

Wat Koerden zelf Koerdistan noemen strekt zich tegenwoordig uit van het zuidoosten van Turkije tot het noordoosten van Irak, van het noordoosten van Syrië tot het noordwesten van Iran. Eind negentiende eeuw lag dat heel anders. Toen kon de avonturenschrijver Karl May zijn held Kara Ben Nemsi nog ongehinderd door het ‘Woeste Koerdistan’ laten reizen. Afgezien van aanzienlijke minderheden (Armenen, Assyriërs, Arabieren, Turken, Perzen) herbergt het gebied in totaal zo’n dertig miljoen Koerden met de grootste concentraties in het huidige Turkije en Iran. Buiten Koerdistan zelf wonen nog eens een paar miljoen Koerden en dat maakt hen tot het grootste volk ter wereld zonder eigen staat. Het streven daarnaar bestaat al sinds het nationalisme begin negentiende eeuw vanuit Europa naar de regio overwaaide en resulteerde in een reeks opstanden van Koerdische prinsen tegen de Ottomaanse sultan.
Maar toen de grenzen in het Midden-Oosten na de Eerste Wereldoorlog opnieuw werden getrokken vielen de Koerden buiten de boot. In het Verdrag van Sèvres (1920) was nog sprake van een autonoom Koerdisch gebied, in het Verdrag van Lausanne (1923) werd van Koerdistan niet langer melding gemaakt. De prijs die de Koerden daarvoor zouden betalen was uitzonderlijk hoog. Hun taal en cultuur werden onderdrukt, hun geschiedenis werd genegeerd. Ze werden ‘geturkificeerd’, ‘gearabiseerd’, en ‘verperst’ en als het echt tegen zat werden hun dorpen met de grond gelijk gemaakt of zelfs vergast. Ibrahim Gürburz, voorzitter van het Ismail Bezikci-instituut, een Koerdisch documentatiecentrum in Istanbul, spreekt zonder omhaal van ‘genocide’, wanneer ik de Turkse assimilatiepolitiek opbreng.
Maar waar Koerdistan ligt of wat een Koerd is, blijkt uiteindelijk toch vooral een kwestie van perspectief. Koerden zelf laten de referentie aan de landen waarin ze zich bevinden liefst helemaal achterwege. Zo spreken ze in Irak over ‘Bashur’ (zuidelijk Koerdistan) wanneer ze het over hun regio hebben. In een flatje aan de rand van Diyarbakir, de onofficiële hoofdstad van Turks Koerdistan, spreek ik Mustafa Özgelik, oprichter van een nieuwe Koerdische partij die openlijk onafhankelijkheid nastreeft. Hij spreekt consequent over ‘Bakûr’ (noordelijk Koerdistan). Een bezoek aan ‘Rojhelat’ (oostelijk Koerdistan) in Iran is voor een journalist een hachelijke onderneming en ik besluit het er uiteindelijk niet op te wagen. Wel reis ik naar het noordoosten van Syrië, waar Koerden recent een autonome regio genaamd ‘Rojava’ (westelijk Koerdistan) uitriepen.
Lange tijd getuigde het gepraat over Koerdistan vooral van wishful thinking van de kant van de Koerden zelf. Maar daar is in de afgelopen jaren verandering in gekomen. Steeds vaker wordt gesproken van ‘een Koerdisch moment’. Dat begon een krappe 25 jaar geleden toen Iraakse Koerden, eerst dankzij een geallieerde no fly zone en vervolgens dankzij overvloedige olie-inkomsten, een quasi-autonome regio wisten op te tuigen. Erbil, de hoofdstad van wat nu de Koerdische Autonome Regio heet, heeft tegenwoordig de allure van een Golfstaat. Dat is niet per se wat Koerden elders in de regio nastreven, maar de mate van onafhankelijkheid die Iraakse Koerden genieten spreekt bij alle Koerden tot de verbeelding.
Ze strekt ook tot voorbeeld, zoals in Syrië, waar Koerden, gebruik makend van de chaos en verwarring van de huidige burgeroorlog, hun eigen territoir veiligstelden. Ze maakten het tevens tot speeltuin van een politiek experiment dat zowel de huidige kapitalistische orde als de natiestaat uitdaagt: de Rojava Revolutie. In de grote media, gepreoccupeerd als die zijn met de strijd tegen Islamitische Staat, bleef die onderbelicht. Maar linkse intellectuelen als David Graeber wisten hun weg naar het gebied te vinden. Na een rondreis van tien dagen sprak de inspirator van de Occupy-beweging over een ‘incredible exciting experiment’.
Van grote betekenis voor het Koerdische moment was het gevecht om Kobani. In het heetst van de strijd tegen IS verenigden twee Koerdische naties zich: strijders van de communistische en emancipatorisch ingestelde pkk vochten zij aan zij met de pesjmerga, loyaal aan Massoud Barzani, de president van de Autonome Koerdische Regio, waar traditie en markteconomie belangrijk zijn. Daarmee werd de Koerdische strijd tegen IS een federatief en constituerend moment in het streven naar een autonoom, ja zelfs onafhankelijk Groot Koerdistan. Massale steun vanuit de Europese diaspora onderstreepte dat. In een Midden-Oosten waar de oude landsgrenzen vervagen, tonen Koerden zich nu vastberadener dan ooit.
In dat opzicht is de strijd tegen Islamitische Staat voor hen van meer dan existentieel belang. Koerden zijn bezig ‘facts on the ground’ te creëren: nieuwe werkelijkheden, waar gevestigde machten niet zomaar omheen kunnen. Of ik nu spreek met het pkk-leiderschap in het Qandil-gebergte, zakenlieden in Erbil, pesjmerga-commandanten in de frontlinies met Islamitische Staat of academici en schrijvers in Istanbul en Diyarbakir, steeds presenteren Koerden zich als het enige alternatief. Ze framen Koerdistan als eiland van beschaving: seculier, democratisch, vrouwvriendelijk en pro-westers in een gebied dat lijkt gebrandmerkt door religieus conflict, patriarchaat en autoritarisme. Dat is omdat Koerden weten dat ze steun uit het Westen nodig hebben, maar het is ook overtuiging.
De sympathie is wederzijds, zo blijkt uit de westerse bewondering voor de Koerdische vrouwen die het met kalasjnikovs opnemen tegen de woeste baardmannen van IS. In een safehouse ergens in het noorden van Irak loop ik een hoogblonde jongen uit Nijmegen tegen het lijf. Hij heeft er zojuist drie maanden vechten tegen IS in Syrië op zitten aan de zijde van een pkk-gelieerde militie, de ‘Volksbeschermingseenheden’ (ypg). Dat deed hij voor de kick, maar óók omdat hij meende dat deze Koerden waarden vertegenwoordigden die in het Midden-Oosten nauwelijks tot geen ruimte kregen.
Idem voor het groepje Amerikanen dat ik ontmoet nabij het front in Daquq, zo’n tweehonderd kilometer ten noorden van Bagdad. Ook hier vechten pkk en pesjmerga zij aan zij tegen IS. De Amerikanen deden mee uit idealisme. Maar zij hadden geleidelijk het gevoel gekregen dat het bij de Koerden tegelijk óók om heel aardse zaken ging – en dat de belangen uiteenliepen. Niet alleen bleek het wantrouwen tussen pkk-strijders en pesjmerga aan de frontlinies groot, ook de pesjmerga onderling rivaliseerden – een erfenis van de broederstrijd die de twee belangrijkste families, de Barzani en de Talabani, halverwege de jaren negentig uitvochten. Het is iets wat Koerden zelf liever niet zien. Maar zoveel als er is dat hen bindt, zoveel is er ook dat hen van elkaar doet verschillen.
Op de markt in Cizre maak ik mee dat koper en koopman hun toevlucht nemen tot het Turks omdat zij elkaars Koerdische dialect niet kunnen verstaan. Vier dialecten zijn er in totaal. Ook in religieus opzicht lopen Koerden nogal uiteen. De meesten zijn weliswaar soennitische moslims, maar dat varieert van uiterst seculier tot diep conservatief. Er zijn alevitische Koerden; yezidi’s noemen zich Koerdisch wanneer het ze uitkomt. En of ze het nu leuk vinden of niet, Koerden zijn gevormd door de nationale kaders waarin ze zich bevinden. Het maakt dat hun gedeelde historische ervaring beperkt is, en ook dat belangen uiteenlopen.
Eind jaren negentig vocht de partij van president Barzani al eens een oorlog uit met de pkk en de spanningen tussen de twee zijn ook nu te snijden. En laten we niet vergeten dat in Turkije veel Koerden gewoon op de conservatieve AK-partij van Erdogan stemmen. Die moeten niets weten van de progressieve hdp. Abdallah Abdallah, een kunstenaar met wie ik in Koerdisch Syrië veel tijd doorbreng, wist deze tragiek fraai te vangen. Van klei vervaardigde hij een huis, waarvan het dak gedragen wordt door vier menselijke gestalten. Ze kijken echter niet naar binnen, het huis in, maar naar buiten, ieder in een andere windrichting.
De onderlinge verschillen en uiteenlopende belangen maken de Koerden kwetsbaar en een speelbal van grotere (internationale) machten, het Westen incluis. Nu Turkije aansluiting zoekt bij zijn Ottomaanse wortels, Iran begerig kijkt naar de restanten van Irak en het Westen in Syrië de strijd tegen Islamitische Staat opvoert, blijkt wel hoe weinig er in dat opzicht is veranderd. Van een Koerdisch moment is zeker sprake. Tegelijk is het aloude cliché dat de Koerden geen andere vrienden hebben dan de bergen waar ze wonen actueler dan ooit. Hoe realistisch is het verlangen naar een onafhankelijk Groot Koerdistan? En hoe dwingend is het huidige Koerdische moment?
Imret bracht het grootste deel van haar jeugd door bij haar tante in Osterholz-Scharmbeck, een gemeente even ten noorden van Bremen. Ze doorliep een Duitse middelbare school, maar was tegelijk lid van een Koerdische vereniging en leerde thuis Koerdisch spreken. Turks leerde ze ook, via de televisie. Ze twijfelde of ze kinderjuf wilde worden of toch naar de universiteit zou gaan. Het lot besliste anders. Vlak na haar achttiende verjaardag viel er een brief op de mat van de gemeente. Ze kon niet langer aanspraak maken op een verblijfsvergunning en diende Duitsland te verlaten indien ze er niet in slaagde een vast arbeidscontract te bemachtigen.
‘Ik raakte in paniek’, vertelt Imret op haar werkkamer op het gemeentehuis van Cizre. ‘Ik wilde onder geen voorwaarde terug naar dat land dat ik niet kende. Mijn leven, mijn vrienden, ik wist niet beter dan dat ik in Duitsland hoorde.’ Twee jaar had ze losse baantjes: eerst bij een bank, vervolgens bij een apotheek. Ten slotte bood een kennis uit de buurt haar een vaste baan aan in zijn kapsalon. Dat gaf haar recht op een vaste verblijfsvergunning. In dezelfde periode bezocht ze tijdens een vakantie Turkije. Ze was 21 en voor het eerst na dertien jaar zag ze haar moeder terug. Dat voelde heel vertrouwd. Toch verlangde ze na drie weken ook weer hevig terug naar Duitsland.
Vijf jaar later maakte ze de reis opnieuw, en nu ging ze ook naar Cizre, haar geboorteplaats. Haar vader zat hier destijds bij de pkk. De Koerdische Arbeiderspartij was in 1978 opgericht en had in 1984 de wapens tegen de Turkse staat opgenomen. Gedurende de ‘vuile oorlog’ in de jaren negentig kwamen naar schatting 35.000 mensen om. Zowel het Turkse leger als de pkk-strijders begingen wandaden, talloze gewone burgers lieten het leven. Maar de pkk heeft altijd een grote aantrekkingskracht op Koerdische jongeren in Turkije behouden.
Hamit Borzaslan, als historicus verbonden aan de École des hautes études en sciences sociales in Parijs en auteur van een compacte geschiedenis van het Koerdische conflict, verklaart dat uit het feit dat de pkk de Koerdische identiteit volledig transformeerde. ‘Voorheen zagen Turkse Koerden zichzelf in termen van onderdanigheid en slachtofferschap’, zegt hij in zijn kantoor nabij de Seine. ‘De pkk verschafte het beeld van een strijdbare en onverschrokken Koerd en dat spreekt jongeren aan.’
Zo ook Hasîm Zana, Leyla’s vader. Net als veel van zijn leeftijdgenoten in Cizre trok hij op een goede dag ‘de bergen in’, zoals men het in Koerdische steden in Turkije eufemistisch zegt. Hij sloot zich aan bij de pkk. Zo nu en dan daalde hij af naar Cizre om te zien hoe het zijn jonge gezin verging en op een zo’n dag in 1991 sloeg het Turkse leger toe. Hasîm, op dat moment 26 jaar, zat met drie vrienden en zijn schoonzusje thee te drinken toen soldaten binnenstormden en het vuur openden. Ze maakten geen schijn van kans. Als door een wonder waren Leyla en haar zwangere moeder er die dag niet.
Kort na dit familiedrama ruilde haar moeder Cizre in voor het veiliger Mersin. Van daaruit zou Leyla een paar jaar later naar Duitsland vertrekken. Terug in Cizre bezocht ze het graf van haar vader, voor het eerst. Het bleek een welhaast metafysische ervaring. ‘Plotseling besefte ik dat ik hier hoorde, dat dit mijn thuis was’, zegt ze. Tegelijk was ze ontdaan door de armoede en de aftakeling in haar geboortestad. ‘Ik was een Duitse stad gewend, het was echt een schok.’ Ze wilde iets betekenen, maar wat? ‘Ik dacht: waarom zou deze stad niet net zo mooi kunnen zijn als een stad in Europa?’ Met de gemeentelijke verkiezingen van 2014 in zicht besloot ze mee te doen aan de voorrondes van de Koerdische partij die spoedig zou opgaan in de huidige hdp. Er waren zes andere kandidaten. ‘Ik voelde een soort moed in mezelf’, zegt ze. ‘Er gloeide iets, een rustige overtuiging, een stille kracht.’
Uiteindelijk won ze met 83 procent van de stemmen. Nu vormt ze de vrouwelijke helft van een burgemeestersduo, zoals ook de hdp zelf door een duo wordt geleid. Mensen die ik in Cizre spreek benadrukken dat het feit dat Imrets vader een pkk-martelaar was zeker had meegeholpen. Maar ook dat ze initiële twijfels over haar jonge leeftijd en haar gebrek aan ervaring snel wist weg te nemen. Ze maakt lange dagen, slaapt vier uur per nacht, haar toewijding is totaal. Daarbij lijkt ze over natuurlijke autoriteit te beschikken. Ze is goed op de hoogte van de spanningen die Cizre, net als veel Koerdische steden in het zuidoosten, kenmerken. ‘Toen ik de verkiezing had gewonnen stelde ik mezelf één opdracht. Ik wilde tegen iedere prijs een terugkeer naar de verschrikkingen van de jaren negentig voorkomen’, zegt ze.
Vanaf Cizre is de Tigris het hele jaar door bevaarbaar en daaraan dankt de stad zijn vroegere rol als handelscentrum. Er wordt gezegd dat Alexander de Grote vanaf hier Mesopotamië in trok en tot het midden van de negentiende eeuw was Cizre de zetel van een invloedrijk Koerdisch prinsdom, Botan-Cizre. Het is ook de plaats waar het liefdesdrama tussen Mem en Zin is gesitueerd. Hun tragische geschiedenis werd van generatie op generatie doorverteld en in 1692 opgetekend door de Koerdische dichter Ahmet Kani. Het is een klassiek verhaal over twee geliefden die elkaar door externe tegenwerking niet kunnen krijgen. Hier is dat een rivaal, Bakr, die een complot smeedt waarbij Mem omkomt. Wanneer Zin het nieuws hoort sterft ze van verdriet.
Maar daarmee is het verhaal niet uit, want Bakr krijgt de bewoners van Cizre achter zich aan. Hij verschuilt zich in de graftombe waar Mem en Zin naast elkaar begraven liggen en wordt daar ontdekt en gedood. Hij wordt begraven aan hun voeteneinde, maar uit zijn graf groeit een doornstruik, waarvan de wortels zich tussen de graven van de twee geliefden wringen en ze zo zelfs in de dood van elkaar scheiden. In hoeverre Kani de tekst als een Koerdische stichtingsmythe heeft bedoeld is tot op de dag van vandaag onderwerp van wetenschappelijk debat. Maar het beeld was te mooi om niet te gebruiken, en zo groeiden Mem en Zin uit tot symbolen voor respectievelijk het Koerdische volk en het Koerdische land. Ook zij lijken voor elkaar bestemd, maar kunnen elkaar niet krijgen.
Van het glorieuze verleden getuigen nu alleen nog de imposante stadswal en de uit rode baksteen opgetrokken koranschool in het centrum. In Cizre vind je de moderne appartementengebouwen waarmee Turkije het afgelopen decennium werd volgebouwd en er is een winkel van een grote Franse supermarktketen. Het merendeel van de huizen is opgetrokken uit baksteen en betonnen platen. De wegen vertonen gaten en de elektriciteit valt regelmatig uit. ’s Nachts zitten hele wijken in het donker en kaatst het geluid van pistoolschoten door de vallei. Politieauto’s rijden rond met op het dak een soort periscoop waar een camera in is gemonteerd. Een verzinnebeelding van hoe de verhoudingen hier liggen tussen de Koerden en de Turkse overheid.
Toch leek het gedurende een aantal jaren beter te gaan. Vanaf 2006 verleende de Turkse staat zendmachtigingen aan Koerdische tv- en radiozenders en op school konden kinderen facultatief Koerdische les volgen. Tegelijkertijd kwam een dialoog tussen de pkk en Ankara op gang. Op 21 maart 2013 (Koerdisch Nieuwjaar) zorgde Öcalan voor een sensatie door in Diyarbakir een verklaring voor te laten lezen waarin hij met zoveel woorden het einde van de gewapende strijd afkondigde. De Koerdische identiteit was veiliggesteld, zei hij. Nu was het de beurt aan de politiek, aan de het jaar daarvoor opgerichte hdp. Deze partij hergroepeerde een zwik Koerdische partijtjes, maar wilde zelf niet alleen maar Koerdisch zijn. Ze profileerde zich als een linkse antikapitalistische partij à la het Griekse Syriza of het Spaanse Podemos met veel aandacht voor minderheden en vrouwenrechten.
Er was in Turkije dus onmiskenbaar sprake van vooruitgang in het Koerdische dossier. Tegelijk kwamen de grenzen van wat mogelijk was in zicht. Onderwijs in het Koerdisch op middelbare scholen? Uitgesloten. Aardrijkskunde? Alle Koerdische plaatsnamen zijn in het Turks. Ook de onderhandelingen tussen Ankara en de pkk stokten en met de recent opgelaaide strijd lijkt een akkoord verder weg dan ooit. Riza Altun is een compagnon de route van Öcalan en medeoprichter van de pkk. Als ik hem ontmoet, hoog in het Qandil-gebergte, overheerst scepsis. ‘We maakten allerlei gebaren richting Ankara, maar steeds bleek het eenrichtingsverkeer’, zegt hij. Volgens Altun was de pkk op voorwaarde van een vrije aftocht en een amnestieregeling zelfs bereid de wapens in te leveren, maar wuifde Ankara dat weg. ‘Ze zeiden: “Eerst wapens inleveren, dan zien we verder.”’ Altun schudt zijn grijze hoofd. ‘Zeg me, is dat serieus onderhandelen?’
Net als andere Turkije-specialisten ziet Hugh Pope, verbonden aan de International Crisis Group, de gebeurtenissen rond Kobani als een keerpunt. ‘Enerzijds versterkten die het Koerdische bewustzijn, tegelijkertijd deed Erdogan alsof hij verheugd was dat de Koerden in het nauw gedreven werden en bleef hij passief’, zegt hij in Amsterdam. ‘Het was alsof de maskers af gingen.’ Volgens Pope heeft Erdogans houding veel kwaad bloed gezet bij Koerden in Turkije: ‘Ze waren razend, echt razend.’ In verschillende grote steden kwam het tot rellen tussen Koerden en de Turkse oproerpolitie. Meer dan veertig mensen verloren het leven en ook in Cizre verhardden de verhoudingen.
Leden van de Koerdische jeugdbeweging ydg-h groeven diepe geulen in de grond om de politie te verhinderen bepaalde wijken te betreden. Toen een veertienjarige jongen, Ümit Kurt, in zijn rug werd geschoten toen hij door het donker naar huis liep, braken rellen uit. Half januari riep Öcalan vanuit zijn cel op tot kalmte in de stad. Enkele uren later werd Nihat Kazanhan, een twaalfjarige jongen die met zijn vriendjes buiten speelde, fataal getroffen door een projectiel. Het leidde tot nieuwe rellen, en tot een officiële ontkenning van Ahmet Davutoglu, de Turkse premier: de politie trof geen blaam. Kort daarop dook er een filmpje op waarop niet alleen te zien was dat een politieagent het fatale schot loste, maar ook dat zijn collega vervolgens trachtte de sporen uit te wissen.
Ze werden aangeklaagd. In de rechtszaal van Cizre ben ik aanwezig bij de opening van het proces. Voorin zitten de ouders van Nihat, ze ogen verslagen. Ook Leyla Imret zit in de zaal. De publieke tribune wordt vrijwel geheel door advocaten in beslag genomen, zo’n veertig. Allemaal zijn ze Koerdisch en gekomen om een statement te maken. ‘Sinds de jaren negentig is veel politiegeweld onbestraft gebleven’, vertelt Tahir Elçi, een jurist uit Diyarbakir, buiten tijdens een rookpauze. ‘Nu er eindelijk eens iemand terechtstaat wil ik daarvan getuige zijn.’
Tussen twee zittingen door steek ik de afgezette straat over waar zich het politiebureau bevindt. Ik word hartelijk verwelkomd. ‘Dat die agenten geprobeerd hebben de zaak te verdoezelen is natuurlijk niet fraai’, zegt de Turkse politiekapitein die me te woord staat, een dertiger met sluik zwart haar en een te ruim zittend geruit overhemd waar een schouderholster overheen gespannen is. Toch betrof het in zijn ogen niet meer dan ‘incidenten’. Terwijl zijn collega door mijn paspoort bladert, probeert de kapitein duidelijk te maken dat het allemaal niet gemakkelijk is, politieagent zijn in Cizre: ‘Kinderen gooien stenen naar ons, waarom is dat? Persoonlijk wil ik niets liever dan mij dienstbaar maken aan deze stad.’
Voordat de kapitein naar Cizre kwam, was hij gestationeerd in het verderop gelegen district Uludere. Op 28 december 2011 kwamen daar tientallen smokkelaars om tijdens een nachtelijk bombardement van de Turkse luchtmacht. Ze zouden zijn aangezien voor pkk-strijders. Iemand in Cizre vertelt me dat de lichamen – veel van hen tieners uit dorpjes in de omgeving – door de verzengende hitte dusdanig verkleefd waren geraakt met hun gedode lastdieren dat ze niet goed van elkaar te scheiden waren. Helemaal opgehelderd is de zaak nooit. ‘De families hebben daar enorm geleden’, zegt de politiekapitein. Dan, bezwerend: ‘Ik zei daar in Uludere tegen mezelf: ik ga hier pas weg als iedereen hier zo blij en optimistisch is als ik.’

Enkele jaren voordat Leyla Imret haar Koerdische geboortegrond verliet, was Sarwar Pedawi ernaar teruggekeerd. In zijn geval bevond deze zich in het noorden van Irak. In 1975, toen Saddam Hoessein de opmars van de Iraakse Koerden stuitte, was Pedawi met zijn familie richting Iran gevlucht. Vijf jaar later reisden ze door naar Nederland. Hij leerde Nederlands, doorliep een ingenieursschool en vulde die later aan met een mba. Vanuit het veilige Amsterdam zag hij hoe Saddam zijn offensief tegen de Koerden in de jaren tachtig uitbreidde. Vanaf 1986 werden duizenden Koerdische dorpen van de aardbodem gevaagd, culminerend in een gifgasaanval op de stad Halabja. Tijdens de ‘Anfal-campagne’, vernoemd naar de achtste soera van de koran, kwamen naar schatting 190.000 mensen om.
Toen brak de Eerste Golfoorlog uit en zouden de kansen voor Iraakse Koerden spectaculair keren. Pedawi solliciteerde bij het Nederlandse leger en in het voorjaar van 1991 maakte hij als kapitein der genie deel uit van Operatie Provide Comfort, een humanitaire missie bedoeld om naar Turkije gevluchte Koerden bij te staan. ‘Het was bizar’, zegt hij in zijn kantoor op de bovenste verdieping van de wolkenkrabber die hij recent liet bouwen aan de rand van Erbil, de hoofdstad van Iraaks Koerdistan. ‘Iedereen vluchtte weg, terwijl ik naar binnen ging.’ Het jaar daarop keerde Pedawi definitief naar Iraaks Koerdistan terug. Er was inmiddels een no fly zone ingesteld en de twee belangrijkste families, de Barzani en de Talabani, hadden een quasi-autonome Koerdische autoriteit gevestigd. Er waren een parlement, een volkslied en een vlag. In opdracht van de Koerdische deelregering bracht Pedawi de eerste computers het land binnen. Na enkele jaren pionieren startte hij zijn eigen bedrijf in elektronica. Hard werken, niet zeuren, eerlijk geld verdienen, dat was wat hij wilde. De economische sancties waaronder Irak gebukt ging en de economische blokkade die Saddam de Koerden oplegde drukten zwaar, maar boden ook kansen.
Eind jaren negentig maakte Pedawi zijn eerste klapper toen hij met geleend geld vijfduizend mobiele licenties kocht. ‘Telefoonkabels lagen er niet’, zegt hij. ‘Je kon in die dagen nog geen telefoontje plegen vanuit Erbil naar de regeringszetel in Salahedin.’ Hij verkocht drieduizend mobiele lijnen aan particulieren en de rest aan de regionale overheid.
Nadat de Amerikanen in 2003 het regime van Saddam omver hadden geworpen, begon de economische boom. Terwijl in Bagdad sjiieten en soennieten elkaar op leven en dood bestreden, bleef Iraaks Koerdistan een baken van rust. Het was pro-westers, seculier en stabiel. Investeerders stroomden toe, de olie-industrie floreerde. Veel westerse landen openden er een consulaat. Rondom de duizenden jaren oude citadel van Erbil verrezen in hoog tempo hotels, zakenwijken, winkelcentra en gated communities. ‘Dreamcity’ heet het laatste speeltje voor Erbils superrijken. Het ligt net buiten het zicht van Pedawi’s kantoor: een ommuurde vesting met villa’s, restaurants en loungebars. Alleen de wat oudere Koerdische mannen met hun traditionele bruine pofbroeken die tussen de geparkeerde suv’s opduiken herinneren eraan dat hier twintig jaar geleden nog schapen graasden.
Ster groep, Pedawi’s bedrijf, is op dit moment actief in de elektronica- en olietoeleveringsindustrie, maar ook in de reisbranche, de luchtvaart, de verzekeringsindustrie, de bouw… Het heeft circa vijfduizend mensen in dienst en draait een jaaromzet van negenhonderd miljoen dollar. Zakenanalisten rekenen Ster groep tot de top-vijf van grootste bedrijven in de Koerdische Autonome Regio. Daarbij is Pedawi onbezoldigd adviseur van president Massoud Barzani. Als ik hem spreek is hij juist terug van een reis naar Washington, waar Barzani tot in het Witte Huis lobbyde voor steun in de strijd tegen Islamitische Staat. Pedawi beschikt over een combinatie van zelfverzekerdheid, eenvoud en eigenzinnigheid die je in het bedrijfsleven alleen bij selfmade zakenlui aantreft.
Iets daarvan blijkt wanneer hij me naar het belendende vertrek leidt waar een gedekte tafel wacht. Zijn vrouw stond erop dat hij meenam wat overschoot van de maaltijd van de vorige avond. En dus zijn er in wijnblad gerolde rijsthapjes, zorgvuldig bereide kip, platte broden en schuimige ayran, de traditionele gezouten yoghurtdrank. ‘Laat ik dit vooropstellen, we hebben heel veel bereikt in dit deel van Koerdistan’, zegt hij later bij de thee. ‘Maar het had zoveel meer kunnen zijn. Onze wegen hadden snelwegen kunnen zijn, of treinsporen. Nu hebben we één vliegveld in plaats van vier. Een verzorgingsstaat, zoals in Nederland, kennen we hier niet, de overheid hangt van allerlei geïmproviseerde stukjes aan elkaar.’
Wie nabij Cizre de grens met Irak oversteekt en de Koerdische Autonome Regio binnenrijdt, stapt in een andere wereld. Niet alleen oogt het veel welvarender, ook in ideologisch opzicht is het ver verwijderd van het antikapitalistische gedachtegoed dat de hdp aanhangt. Hier wordt vooral zaken gedaan en gewinkeld. De emancipatie van vrouwen, waar de hdp zich zo hard voor maakt, heeft hier geen prioriteit. Gebruiken zijn traditioneel, tribaal nog zelfs.
De strijd tussen de Barzani-familie en de Talabani-familie leidde in de jaren negentig tot een compromis, waarbij de Barzani de regio rond Erbil als invloedssfeer behielden en de Talabani het gebied rond de zuidelijk gelegen stad Suleymania domineerden.
Massoud Barzani werd president van wat de Koerdische Autonome Regio (krg) zou gaan heten, Jalal Talabani de eerste president van het nieuwe Irak. Massouds (in 2013 verlopen) termijn werd in augustus opnieuw twee jaar verlengd. Zijn zoons en neven bezetten sleutelposities in de regering, het leger en het bedrijfsleven, en Hiwa Osman, een prominente commentator en mediaconsultant in Erbil, spreekt zonder omhaal van ‘de koninklijke familie’, wanneer ik de alomtegenwoordigheid van de Barzani’s ter sprake breng.
Massoud is de zoon van mullah Mustafa Barzani, volgens diens aanhangers de personificatie van het Koerdische onafhankelijkheidsstreven gedurende de twintigste eeuw. Mustafa was minister van Defensie van de kortstondige republiek van Mahabad (1946), de enige Koerdische staat die tot dusver het licht zag. Na een exil in de Sovjet-Unie stelde hij zich aan het hoofd van de pesjmerga en begon vanuit de bergen een partizanenstrijd. Nu eens steun zoekend bij de Russen, dan weer bij de Amerikanen, wist hij begin jaren zeventig autonomie te bedingen bij Bagdad. De omslag kwam in 1975 toen de Perzische sjah een geheime deal met Saddam sloot en zijn steun aan de Koerden introk. De Israëliërs en de Amerikanen volgden het Iraanse voorbeeld, Saddam zo de vrije hand biedend. Het veroorzaakte een diep gevoeld trauma in de Koerdische psyche, dat tot op de dag van vandaag voortduurt: het besef dat zij het niet kunnen stellen zonder buitenlandse hulp, maar daar tegelijk nimmer op kunnen rekenen.
Het Koerdische onafhankelijkheidsstreven trok de afgelopen jaren een zware wissel op de verhoudingen tussen de regionale autoriteit in Erbil en de Iraakse federale regering. Er is onenigheid over het bedrag dat Bagdad jaarlijks overmaakt (officieel hebben de Koerden recht op zeventien procent van de Iraakse olie-inkomsten), en toen de Koerden in 2013 een oliepijplijn met Turkije openden bevroor Bagdad het budget. Maar zo efficiënt is de Koerdische olie-industrie nog niet en toen de olieprijs inzakte ontstond een financiële crisis. Nog steeds worden ambtenarensalarissen onregelmatig betaald en stagneert de import van consumptiegoederen. Een deal met de federale regering wordt bemoeilijkt door de inname van het olierijke Kirkuk en doordat Massoud Barzani voortdurend de mogelijkheid van een referendum over onafhankelijkheid boven de markt laat hangen.
Net als vrijwel iedere Koerd in de Koerdische Autonome Regio droomt Pedawi van een onafhankelijke Koerdische staat. Hij vertelde me dat zijn favoriete moment van de dag het weerbericht op televisie is: ‘Dan worden op een virtuele landkaart de weersvoorspellingen voor heel Koerdistan uiteengezet, dus zonder inachtneming van de bestaande landsgrenzen. Dat ontroert me echt, dan bestáát Koerdistan, al is het maar voor even.’ Maar ook Pedawi weet dat de realiteit weerbarstig is. ‘De Amerikanen willen het niet, en ook de Turken zouden het niet pikken’, zegt hij. ‘Het is belangrijk dat we nooit de huidige werkelijkheid uit het oog verliezen. Die is dat we twee miljoen vluchtelingen onderdak verlenen, dat er nauwelijks werk is en dat we een frontlinie van duizend kilometer hebben met de gevaarlijkste terreurgroep ter wereld.’
Voor zowel Iraakse als Syrische Koerden zou de opkomst van IS het moment van de waarheid blijken. Op 7 juni 2014 namen strijders van IS de stad Mosul in. Het was een donderslag bij heldere hemel. Kort erna volgde Tikrit, destijds het bastion van Saddam Hoessein. Het Iraakse regeringsleger stortte als een kaartenhuis in elkaar. Voor de Koerden leek het aanvankelijk een geweldige kans. Terwijl het Iraakse leger op de vlucht sloeg, namen pesjmerga Kirkuk in. Ze zitten er nog steeds en lijken niet van plan de stad ooit nog aan Bagdad terug te geven. Maar op 3 augustus kwam het bericht dat strijders van IS de Koerdische posities ten oosten van Mosul hadden aangevallen.
Sirwan Barzani weet het nog als de dag van gisteren. Hij onderhandelde die dag in Parijs als bestuursvoorzitter van de grootste telecomaanbieder van de Koerdische Autonome Regio met de top van de Franse telecomgigant Orange over een samenwerkingsverband. Sirwan, een neef van Massoud, nam het eerste vliegtuig terug naar Erbil, hees zich in een generaalsuniform en spoedde zich naar het front. Wat hij daar aantrof was ontluisterend. Overal sloegen pesjmerga op de vlucht. Nabij de berg Sinjar hadden pkk-strijders moeten bijspringen, nadat de yezidi-bevolking aan haar lot was overgelaten. ‘De eerste weken waren zwaar’, erkent Barzani in een vijfsterrenhotel even buiten Erbil. ‘We waren simpelweg verleerd te vechten.’
Barzani, een robuuste man met dikke zwarte wenkbrauwen en zorgvuldig gecoiffeerd haar, trekt zijn geparfumeerde rood-wit geblokte halsdoek recht. Die avond is hij teruggekeerd uit de beruchte zesde sector, waar vijftig procent van alle aanvallen van Islamitische Staat plaatsvindt. Zes bodyguards turen gespannen de uitgestorven lobby in. Dat de terreurgroep overwegend soennitisch-Arabische steden als Mosul en Tikrit zou willen veroveren lag voor de hand. Maar dat ze ook de Koerden zou aanvallen begrijpt Barzani niet. ‘Waarom nog een extra front openen, wat is het strategisch belang? Het was volkomen irrationeel.’
Hij vertelt hoe hij aanvankelijk veteranen zij aan zij met jonge pesjmerga het veld in stuurde, de oudste soms wel tachtig jaar. Die lieten zich het hoofd niet zo gemakkelijk op hol brengen door gruwelijke propagandafilmpjes. Ook was het belangrijk niet te veel ineens te willen. Barzani richtte zich daarom op de herovering van één enkel dorpje tegelijk. Zo probeerde hij de moraal erin te houden. IS noemt hij een ‘formidabele tegenstander’. ‘Dankzij Saddam Hoessein waren we het nodige gewend, maar deze gasten hebben geen enkele angst voor de dood.’

Barzani zegt dat hij de volgende dag zal doorvliegen naar Tsjechië. Hij hint op wapenaankopen. De bewapening van de Koerden blijft een uiterst gevoelige kwestie. Iraakse Koerden hebben luchtsteun van geallieerden, waaronder Nederland, maar klagen over een schrijnend tekort aan zware wapens. Directe wapenleveringen zouden het Westen in conflict brengen met Bagdad. Het doel is de Iraakse eenheidsstaat zo goed en zo kwaad als het gaat intact te houden. Barzani kan er weinig begrip voor opbrengen. ‘Waarom die poppenkast overeind houden?’ zegt hij, honend. ‘Irak bestaat niet meer, geen soldaat die ervoor wil vechten.’
Duitsland streek met de hand over het hart en stuurde een Milan-antitanksysteem. Barzani was er dolblij mee, maar nu is hij zo goed als door zijn voorraad raketten heen. ‘Ik ontzegde mijn officieren de toegang tot het arsenaal’, zegt hij. ‘Alleen ik weet hoeveel daar nog in zit en ik wil ze niet demotiveren.’
Tussen Erbil en Mosul stabiliseerde de frontlinie zich langs de rivier de Za’ab, een zijarm van de Tigris. De posities van de pesjmerga liggen op de oostelijke heuveltoppen, die van Islamitische Staat in de onderliggende vlakte en in de Arabische dorpjes aan de overzijde van de rivier. Veel te zien is er op het oog niet. Als ik het front in mei bezoek, is het al weer een week of wat geleden dat er sprake was van een directe confrontatie. Volgens inlichtingenofficier Hassan Askre, een goedmoedige man die er tien jaar ouder uitziet dan de 43 jaar die hij zegt te zijn, gaat de belangrijkste dreiging nu uit van zelfgemaakte explosieven (ied’s). Hij neemt me mee naar een veldje waar dikke metalen cilinders liggen uitgestald, een metalen hengsel erop vast gelast, zodat een volwassen man er twee kan dragen. Volgens Askre steken iedere nacht strijders van IS in kleine bootjes de rivier over en verstoppen de explosieven in de weg. Met behulp van sensoren op het wegdek worden ze tot ontploffing gebracht. ‘Opsporingsapparatuur hebben we niet, dus lopen we iedere ochtend vroeg van positie naar positie met onze ogen op de weg gericht.’
Met twee auto’s gaan we vervolgens de verschillende posities langs. Steeds opnieuw worden handen geschud en wordt thee gedronken. Rondom ieder heuvelfort zijn brede sleuven gegraven bedoeld om kamikazevoertuigen tegen te houden. ’s Nachts verlichten bouwlampen op houten staken de directe omgeving. Bij de allerlaatste positie reikt de positiecommandant een verrekijker aan en gebaart in de richting van een dorpje in de vlakte, zo’n anderhalve kilometer verderop. Aan de zendmast die oprijst uit de trillende hitte wappert de zwarte vlag van het kalifaat zachtjes in de woestijnwind.
Of er in die Arabische dorpjes nog steeds mensen wonen, wil ik van Askre weten wanneer we weer in de auto zitten. ‘O ja, zeker!’ zegt hij, opgewekt. Via de achteruitkijkspiegel wisselt hij een blik met zijn adjudant op de achterbank. ‘Daar zitten mijn informanten’, zegt hij en laat een korte stilte vallen, alsof hij op het punt staat me deelgenoot te maken van een geheim. Spoedig wordt duidelijk met wie hij bijna onophoudelijk aan de telefoon is. Het zijn verklikkers in de dorpjes aan de overzijde van de rivier. Askre betaalt ze in eenheden beltegoed van Korek, het telecombedrijf van Sirwan Barzani, zijn baas. Hij biedt vijf dollar voor een simpele tip, oplopend tot vijftig dollar voor serieuze informatie, zoals eerder die ochtend, toen een van zijn contacten gewag maakte van een colonne van vier pick-uptrucks met IS-strijders, verderop in de vallei.
‘Vervolgens check ik dat met andere bronnen, en probeer ik de informatie zo hard mogelijk te krijgen’, zegt hij. De tip was afkomstig van een van zijn sterverklikkers. ‘Die heeft inmiddels goudgeld verdiend, wie weet maken we hem chef van politie in zijn dorp, wanneer we dat eenmaal hebben veroverd.’ Mijn vraag of IS op haar beurt Koerdische verklikkers heeft antwoordt hij bevestigend. ‘Er zijn zelfs Koerden die zich bij IS hebben aangesloten en nu tegen ons vechten.’
Zo nu en dan pleegt IS aanslagen in Erbil. Het parlement was doelwit en nabij het Amerikaanse consulaat in de christelijke wijk ontplofte dit voorjaar een autobom die een populair koffiehuis verwoestte. Het leidde tot wantrouwen tussen de Koerden en de grote groep Arabieren die naar het relatief veilige noorden vluchtten. In de afgelopen maanden stabiliseerde de toestand enigszins: het aantal buitenlandse consulaten neemt weer toe en zelfs de Assyrische patriarch keerde terug. Maar op economisch vlak blijft het aanmodderen. De olieprijs is nog steeds laag, investeerders blijven weg, de werkloosheid steeg. Ook Pedawi merkt de gevolgen. Hij toont me een maquette van een bouwproject waarin hij participeert, een gecombineerde zaken- en woonwijk. Geraamde productiekosten: twee miljard dollar. Allemaal tot nader order opgeschort. De ochtend van mijn bezoek aan Pedawi is er zelfs een demonstratie voor het parlement. In het rijke Erbil was dat nog nooit vertoond.
In Suleymania wel. Daar vond in 2011 op kleine schaal een Koerdische variant van de Arabische lente plaats. Twee maanden lang demonstreerden jongeren en studenten bij de ingang van de bazaar tegen het gebrek aan transparantie in de regering en de corruptie. Bij gewelddadige rellen kwamen zowel demonstranten als politieagenten om. Begin oktober van dit jaar waren er opnieuw rellen, nu tegen het aanblijven van Barzani als president. Op de eerste verdieping van ‘Cultural Café’, een populaire loungebar in het centrum van Suleymania, spreek ik Hoshyar Ali, een van de drijvende krachten van de in 2009 opgerichte partij Gorran (Verandering). De partij was dé grote verrassing van de parlementsverkiezingen van dat jaar en stootte de partij van Talabani van de tweede positie. Inmiddels maakt Gorran deel uit van de regioregering van nationale eenheid. ‘De politiek, het bedrijfsleven, de media: alles wordt beheerst door twee families’, zegt Ali, een goed geklede dertiger met een zwarte designbril. ‘Dat frustreert.’ Volgens Ali is ruim zestig procent van de Gorran-kiezers jongeren die willen dat Koerdistan de stap zet naar een volwaardige democratie. ‘Nu zijn we een Golfstaat vermomd als democratie’, zegt hij. ‘Het is volkomen onduidelijk wat er met alle oliegelden gebeurt.’
De oorspronkelijke haard van het protest ligt een uur rijden verderop, in Halabja. Dit stadje, op de grens met Iran, werd in 1988 getroffen door een gifgasaanval. De aanval werd op touw gezet door Ali Hassan al-Majid, alias ‘Ali Chemicali’ en een van de getrouwen van Saddam. Meer dan vijfduizend mensen kwamen om. ‘Halabja’ groeide uit tot het symbool van hoe de Koerden in de gehele regio gedurende de twintigste eeuw waren vervolgd. Aan de rand van de stad verrees een monument en ieder jaar in maart vindt er een herdenking plaats. Koerdische gezagsdragers komen dan uit Suleymania en Erbil, vaak in gezelschap van internationale gasten. Maar in 2006 vonden ze een woedende menigte tegenover zich. Het waren bewoners van Halabja. In Halabja zagen ze nooit iets terug van de welvaart die de rest van de regio ten deel gevallen was.
Er werd beterschap beloofd, maar Naseh Abdulrahim Rashid, een lokale burgerrechtenactivist, kan daar alleen maar hartelijk om lachen. ‘De Koerdische Autonome Regio is alleen in naam een rechtsstaat’, zegt hij in een sober ingericht huis aan de rand van Halabja. ‘De werkelijkheid is die van autoritair geleide eenmanspartijen met een tribaal karakter.’ Het is de donkere kant van het paradijs. Want ondanks beloften van democratie en transparantie zijn het volgens critici vriendjespolitiek, corruptie en intimidatie die de toon zetten.
‘Het officiële verhaal is dat alles goed ging totdat Bagdad het budget bevroor en IS haar opmars inzette’, zegt een zakenman uit Erbil die anoniem wil blijven. ‘Maar dat is de helft van het verhaal, want het zijn incompetentie en vriendjespolitiek die ons parten spelen. Er is geen systeem, geen staat. Soms komt dat door onkunde, maar even zo vaak door kwade wil, om corruptie te verhullen. Het tribalisme, de clans, dat remt af. In de zakenwereld draait alles om vertrouwen, en dat ontbreekt, waardoor we de laatste stap, die naar een werkelijk beschaafd land, niet kunnen zetten.’ In dat licht lijkt een eventuele onafhankelijkheid voor Iraaks Koerdistan eerder een vlucht vooruit, zegt Osman, cynisch: ‘Er zou vooral sprake zijn van een bananenrepubliek.’
Vriendjespolitiek, corruptie, intimidatie: het is waar Koerden over de grens met Syrië eens en voor altijd mee hopen af te rekenen, net als met het patriarchaat. Ze proberen te realiseren wat hun leidsman, Abdullah Öcalan, het ‘democratisch confederalisme’ noemt – eerst in het noordoosten van Syrië en wie weet wel in de gehele regio. Ze zijn antikapitalistisch, milieubewust en moeten niets hebben van de natiestaat. De ‘Rojava Revolutie’ heet dit politiek experiment en het is tevens het verhaal van een ideologische comeback, van een beweging die tot de mestvaalt van de geschiedenis leek te zijn veroordeeld, zichzelf heruitvond en zich tot inspiratiebron van een bepaald deel van de westerse intelligentsia wist te transformeren.
Leyla Imret is in Iraaks Koerdistan noch in Syrisch Koerdistan geweest. Ze zou graag willen, maar de tijd ontbreekt. Maar kan ze me op weg helpen in Syrisch Koerdistan? De Turks-Syrische grens zit potdicht. Wie het toch waagt riskeert uitzetting of erger. Ze aarzelt, zegt dat ze erover moet nadenken.
Te veronderstellen dat Imret de nodige contacten heeft, is niet zo vreemd. De Partij van Democratische Eenheid (pyd), de drijvende kracht achter de Rojava Revolutie, is gelieerd aan de pkk en behoort tot dezelfde ideologische familie als Imrets hdp. Tegelijk kan de hdp zich niet al te nadrukkelijk met de pkk associëren. Het maakt haar kwetsbaar voor beschuldigingen te heulen met ‘terrorisme’. Het dagblad Takvim meende zelfs een verborgen boodschap in het hdp-logo te herkennen. Wanneer je het nét iets anders schikte had je de letters pkk, stelde de pro-Erdogan-krant. Erdogan zelf ging nog verder en riep op tot de vervolging van de in juni gekozen hdp-parlementariërs wegens ‘banden met een terroristische organisatie’. Dat er sympathie is tussen de hdp en de pkk staat wel vast. Op een avond, als ik Imret naar een verkiezingsbijeenkomst in een buitenwijk van Cizre vergezel, worden er traditionele Koerdische dansen uitgevoerd. Ondertussen worden op een blinde muur ook propagandafilms van de pkk vertoond: begeleid door lofliederen op de Grote Leider Öcalan zijn opgewekte jongens en meisjes te zien die paraderen in de bergen en schietoefeningen doen.
Hoe liggen de verhoudingen? ‘De pkk heeft het laatste woord, altijd’, zegt Mesut Yegen beslist. Volgens de aan de Sehir-universiteit in Istanbul verbonden politicoloog is dat ook wat de Koerdische situatie doet verschillen van de Ierse of de Baskische, waar de politieke arm de gewapende domineerde. ‘Van het hdp-leiderschap vraagt dat een bijna niet vol te houden balanceeract – zeker nu de handschoenen uit zijn en de pkk en de Turkse staat elkaar weer volop bevechten’, zegt hij. Imret ziet het anders. ‘Het is de pkk die de hdp mogelijk heeft gemaakt’, zegt ze. Ze benadrukt dat er geen tegenstellingen bestaan, de twee liggen in elkaars verlengde: ‘Mijn vader vocht met wapens, ik met woorden, en wat mij betreft is dat de oplossing voor het Koerdische conflict.’
Introducties in Syrië blijven evenwel uit. Geen man overboord. Eenmaal aan wal in Koerdisch Syrië worden journalisten binnen enkele uren naar het ‘mediacentrum’ in Amude geshuttled, een adembenemende rit. Eerst voert de weg door een hallucinerend heuvellandschap bezaaid met honderden jaknikkers. Allemaal zijn ze bevroren in een andere houding – alsof iemand ergens een schakelaar heeft omgezet. Dan opent zich het landschap met graanvelden tot zo ver het oog reikt met hier en daar gigantische silo’s. En vervolgens, parallel aan de Syrisch-Turkse grens, een lint van stadjes en steden. Alles oogt even armoedig: huizen zijn opgetrokken uit kaal beton, wegen zijn onverhard, winkels verkopen alleen elementaire levensbehoeften, plastic zakjes stuiven rond. Op steun vanuit Damascus hoefde het gebied in de afgelopen decennia niet te rekenen. De Assads knepen de Koerden liever af, veel van hen beschikken niet eens over identiteitspapieren.
Ten tijde van de oprichting van de pyd had Asia Abdulla niet kunnen vermoeden dat er tien jaar later een quasi-autonoom Koerdisch Syrië zou zijn, laat staan dat haar partij daarin de toon zou zetten. Ze is de vrouwelijke helft van het duo dat leiding geeft aan de pyd en we zitten in de ontvangstruimte van het partijkantoor, een onopvallend gebouw in een straat in Qamishlo, de grootste stad van Rojava. Betonnen rioolbuizen doen dienst als road blocks. Asia, een kleine gedreven vrouw van begin veertig, stroopt haar mouwen op. Haar ogen glimmen. Begin dit jaar werd ze door de Franse president Hollande ontvangen op het Elysée. Er werd gesproken over de wederopbouw van Kobani en de mogelijkheid van Franse luchtsteun. Ze vocht persoonlijk mee in de strijd tegen Islamitische Staat. Nu vertelt ze honderduit over de transformatie die het gebied in de afgelopen twee jaar heeft ondergaan. Zo kwam er een sociaal contract, dat de rechten van minderheden garandeert en ook in het kantonbestuur hebben naast Koerden ook Arabieren en Assyriërs zitting. Trots wijst Abdulla erop dat vrouwen en mannen nu gelijke rechten hebben en dat polygamie is afgeschaft.
In Irak was het de Eerste Golfoorlog die de opmaat vormde voor het eerste belangrijke Koerdische moment; in Syrië was het de burgeroorlog die uitbrak in het verlengde van wat destijds nog hoopvol de ‘Arabische lente’ werd genoemd. In de zomer van 2012 hadden Koerdische milities een groot deel van het noordoosten van Syrië onder controle. Veel strijd werd er niet geleverd. Het Assad-regime koos ervoor troepen rond Aleppo in te zetten en trok zich uit de overwegend Koerdische steden terug. Alleen in Qamishlo en Hassaké zijn op sommige plekken nog regeringstroepen en dat leidt tot een ongemakkelijke co-existentie.
Half november 2013 was de bestuurlijke autonomie van Koerdisch Syrië een feit. Vanaf nu waren er drie kantons: Jazira, Kobani en Afrin, met elk een eigen bestuur. Velen zagen hier een verkapte coup d’état van de pyd in. Sommige Koerdische partijen maakten bezwaar, maar beseften tegelijk dat ze weinig konden uitrichten. In laatste instantie kan de pyd beschikken over de vuurkracht van de door de pkk getrainde Volksbeschermingseenheden (ypg/ypj). Deze militie claimt over zestigduizend strijders te beschikken, waarvan veertig procent vrouwen. Tijdens ons gesprek verhult Asia niet dat er zeer nauwe banden tussen de twee bestaan.
Net als de Koerden in Irak kregen ook Syrische Koerden te maken met IS. Het front is nog steeds volop in beweging. Tijdens mijn verblijf in Rojava veroveren de Koerden het overwegend Arabische stadje Tell Abyad, zodat ze twee kantons met elkaar kunnen verbinden. De euforie ging echter snel over in paniek toen IS vervolgens een verrassingsaanval op Kobani uitvoerde waarbij honderden doden en gewonden vielen. En nadat ook Hassaké was aangevallen kwam er een vluchtelingenstroom op gang die lange files veroorzaakte op de doorgaande weg langs de Turkse grens.
Toch is het elan na anderhalf jaar vechten nog altijd groot. De frontlijnpositie die ik bezoek beschikt slechts over een DShK-machinegeweer. Botan Cizir, de 28-jarige commandant, erkent dat hij graag de beschikking over meer zware wapens had gehad, maar brengt tegelijk het onfortuinlijke lot van het Iraakse regeringsleger in herinnering. ‘Het is het moreel dat telt’, zegt hij. En dat wordt gevoed door het hogere doel dat de pyd nastreeft. Nieuwe rekruten gaan niet naar het front voor ze zich de beginselen van de leer van Öcalan eigen hebben gemaakt, een cursus van een week of zes.
In het kantoor van de pyd heeft Abdulla steeds aan een half woord genoeg, op vragen volgen gestructureerde betogen, colleges bijna. Geduldig legt ze de notie van ‘democratisch confederalisme’ uit, een model dat volgens haar in heel Syrië een kans zou moeten krijgen. Maar het kloppende hart van de Rojava Revolutie, zo benadrukt ze, blijft vrouwenemancipatie. ‘Het kapitalisme en de natiestaat zijn niets anders dan voortbrengselen van eeuwenlange mannelijke dominantie. Ieder alternatief begint daarom bij de strikte gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen. Van daaruit kunnen we bouwen aan een samenleving waarin de mens waarlijk vrij is.’ Het vloeit eruit alsof er een revolutionair tekstboek wordt opgedreund.
En feitelijk gebeurt dat ook, want de leerstellingen die Asia Abdulla zo routineus opsomt zijn stuk voor stuk afkomstig uit de revolutionaire catechismus van Abdullah Öcalan. Na de val van de Berlijnse Muur groeide bij de pkk-leiding het besef dat het bestaande ideologische fundament niet langer voldeed. ‘De marxistische notie van klassen correspondeerde niet met de werkelijkheid, het bleek geen zinvolle schematisering’, zegt Altun. In 1999 werd Öcalan in Nairobi door Turkse geheim agenten in de val gelokt en overgebracht naar een gevangenis op een eiland in de Zee van Marmara. Hier kwam hij in contact met het werk van Murray Bookchin (1921-2006) een Amerikaanse sociaal-libertaristische denker. Hoe dat precies gebeurde, is niet duidelijk. Bezoek van buiten mocht Öcalan de eerste jaren niet ontvangen. ‘Was het de Turkse staat zelf? Het is allemaal uiterst schimmig’, zegt Martin van Bruinessen, emeritus hoogleraar aan de Universiteit Utrecht, die het Koerdische vraagstuk al decennia op de voet volgt.
Öcalan heeft steeds gezegd dat hij niets liever wil dan Bookchins denken op het Midden-Oosten toepassen. Het beoogt democratisch zelfbestuur van onderop, vergelijkbaar met de Zwitserse kantons. Veel aandacht is er ook voor vrouwenemancipatie, tolerantie ten opzichte van minderheden en ecologie. ‘Democratisch confederalisme’, noemde Öcalan de variant waarmee hij zelf op de proppen kwam. In Turkije mondde het uit in de stichting van de pro-Koerdische regenboogpartij hdp. Maar in het noordoosten van Syrië kwam het dus tot een heuse alternatieve staatsinrichting. Er zijn volksraden op buurtniveau, rechtbanken met juryrechtspraak, en Qamishlo kent sinds kort zelfs een volksuniversiteit, de Mesopotamië Academie, die crash courses in het denken van Abdullah Öcalan verzorgt.
Janet Biehl, een Amerikaanse activiste die het gebied eind 2014 samen met David Graeber bezocht, beziet de Rojava Revolutie met een welwillend oog. Biehl was jarenlang de partner van Bookchin en is de bezorger van zijn ongepubliceerde werk. ‘Problemen zullen er ongetwijfeld zijn’, schreef ze in een reisverslag. ‘Maar naar wat ik ervan meekreeg staat Rojava voor tolerantie en pluralisme in een deel van de wereld dat zijn portie fanatisme en onderdrukking wel heeft gehad.’
Critici menen dat de pyd, hoe goed haar bedoelingen ook mogen zijn, bezig is het noordoosten van Syrië in een eenpartijstaat te veranderen. Zo’n criticus is Sa’ad, een 36-jarige Koerd die tot 2012 als leraar Engels op een particulier taalinstituut werkte. Van hem was me verteld dat hij me de ‘andere kant’ van Rojava kon laten zien. We spreken af in een loungebar op de rand van de christelijke wijk van Qamishlo. Elders in de stad domineren afbeeldingen van Öcalan en ypg-martelaren. Maar hier staren twee marmeren beelden van vader en zoon Assad elkaar van weerszijden van een kruispunt aan. Binnen draait een dj acid jazz van St. Germain, op zijn onderarmen zijn grote Assyrische kruizen getatoeëerd. Sa’ad en ik zijn de enige gasten. Hij haast zich te onderstrepen dat hij van Assad niets moet hebben. Met zijn wijsvinger strijkt hij langs zijn keel. Voor wat resteert van het regime zegt hij niet bang te zijn, wél voor wat de pyd of de ypg zou kunnen doen. ‘Ik heb veel respect voor de manier waarop ze strijd leveren tegen Islamitische Staat’, zegt hij. ‘Maar voor de rest?’
Sa’ad is een aanhanger van de partij van Massoud Barzani. Onder de Koerden waren er aanvankelijk twee rivaliserende kampen: een coalitie van linkse partijen waarbinnen de pyd dominant was versus een coalitie van partijen loyaal aan Barzani. Aanvankelijk werd er in Erbil nog geprobeerd tot een akkoord te komen. Maar toen de pyd eenzijdig de autonomie verklaarde, was het volkomen duidelijk wie er in Noordoost-Syrië de baas was. In een bittere verklaring beschuldigde Barzani de pyd ervan gemene zaak met het Assad-regime te maken. ‘Wat beoogt die revolutie van ze? Tegen wie is zij gericht? Ze hebben het gebied van het regime cadeau gekregen.’
In een achterafstraat van Amude spreek ik Mohammed, een herenboer die net als Sa’ad anoniem wil blijven. Hij vertelt hoe strijders van de ypg op 27 juni 2013 het vuur openden op een betoging van Barzani-aanhangers. Er kwamen drie mensen om, waaronder zijn zestienjarige buurjongen. ‘Het zijn terroristen!’ gromt hij. In de eetkamer zitten de overige familieleden bijeen. Mohammeds verhaal wordt ondersteund door een rapport (Under Kurdish Rule) van mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch, dat gewag maakt van intimidatie en arrestaties van politieke tegenstanders – beschuldigingen die door de leiding van de pyd in een verklaring werden tegengesproken. ‘Bij de pyd zeggen ze dat ze voor alle Koerden werken, maar ze werken slechts voor zichzelf’, vervolgt Mohammed, die zich geleidelijk steeds meer opwindt. ‘Ze zijn als Lenin, Stalin!’
Niet alleen de Koerden zijn verdeeld, ook de christelijke minderheid is dat. Er zijn er die zich hebben aangesloten bij de Rojava Revolutie. Maar een aanzienlijk deel is trouw gebleven aan Assad en heeft zich verschanst in eigen wijken in Qamishlo, waar christelijke milities patrouilleren. Soennitische Arabieren zitten tussen alles in. In een Arabisch dorpje dat enkele dagen daarvoor op Islamitische Staat heroverd is, vraag ik een oudere man waar zijn loyaliteit ligt. Zijn antwoord is veelzeggend: bij wie de baas is. ‘Zoals in het hele Midden-Oosten.’
Osama Ahmed, oprichter van het Mandela House, een ngo die workshops en trainingen good governance verzorgt, benadrukt dat de pyd echt iets anders is dan het Assad-regime of Islamitische Staat. Hij houdt kantoor op de derde etage van een half afgebouwd flatgebouw in het centrum van Qamishlo. Op tafel slingeren koffiebekertjes, in een hoek staat een flip-over. ‘Laten we niet vergeten dat de pyd een hoop goede dingen doet. Ze hebben ervoor gezorgd dat er elektriciteit en water is, dat het vuilnis wordt opgehaald. Er is ruimte voor een vrije pers en ze laten de privé-sfeer intact.’
Ahmed steekt een Gitanes-sigaret op. ‘De donkere kant is dat de pyd zich publieke middelen toe-eigent en dat pluralisme van ze schiet serieus te kort. Er zijn hier te veel partijen die de doelstellingen van de Rojava Revolutie nastreven. Tegenspraak is er nauwelijks nog.’ Ahmed tikt zijn sigaret af, zijn blik dwaalt door de vensterloze ramen naar buiten. ‘De pyd wil de macht aan het volk geven, maar in de praktijk geeft ze die aan de mensen in haar directe nabijheid. Daar is een woord voor.’ Hij kijkt veelbetekenend.
Toch ligt de zwakke plek van de Rojava Revolutie elders. Zo is daar Erdogan die heeft laten doorschemeren nooit een Koerdische staat aan de Turkse zuidoostgrens te zullen tolereren. Maar bovenal is er de snelle leegloop van het gebied. Elisabeth Kauria, de Assyrische vice-presidente van Jazira, vertelt me dat er in minder dan een jaar tijd alleen al uit haar kanton meer dan 240 artsen zijn vertrokken, zodat er nu een tekort is. En niet alleen hoogopgeleide mensen, iedereen die de kans krijgt vlucht weg. Je ziet het bij de veerpont, hij gaat vol heen, maar komt leeg terug. In Qamishlo zijn weinig mensen in de straten, rolluiken zijn neergelaten, ramen dichtgespijkerd. Sa’ad schat dat van zijn familie inmiddels meer dan zeventig procent vertrokken is. Hijzelf wil wel, maar vooralsnog ontbreekt het hem aan middelen. Daarmee dreigt de Rojava Revolutie een revolutie zonder volk te worden. Abdulla erkent het probleem. ‘Daarom mogen we niet versagen’, zegt ze. ‘We moeten doorgaan, laten zien dat Rojava economisch levensvatbaar is.’
Terug in Cizre spreek ik Leyla Imret in de lobby van het Mêm u Zin Hotel. Voor het eerst zie ik haar in een spijkerbroek. Het is eind juni en de parlementsverkiezingen zijn achter de rug. Ze oogt ontspannen. In Cizre behaalde de hdp 93 procent van de stemmen. Imret zegt blij te zijn dat de campagne afgelopen is, nu kan ze eindelijk aan de slag, bürgermeisteren, zoals ze zegt. Glimlachend wijst ze door het raam op de betonnen middenberm die ze groen heeft laten schilderen.
Het zal allemaal heel anders lopen. Eind juli grijpt Erdogan de moord op twee Turkse politieagenten aan voor een groots offensief tegen de pkk. De aanslag op de agenten was een vergeldingsactie voor de bomaanslag op een Koerdisch cultureel centrum, waarbij 34 jonge activisten omkwamen. Ze werd opgeëist door IS, maar sinds ‘Kobani’ beschuldigen Koerden de Turkse staat ervan de terreurgroep te steunen. Wat volgt is een luchtoffensief tegen pkk-kampen in Qandil. Rellen breken uit, Koerdische steden verklaren zich ‘autonoom’, pkk-strijders zetten checkpoints op, gevolgd door acties van het Turkse leger. Geleidelijk verandert het zuidoosten van Turkije in een oorlogsgebied.
Al snel spitst het conflict zich toe op Cizre. Opnieuw worden er geulen gegraven, jongeren nemen de wapens op en het leger omsingelt de stad. Er komen berichten over burgerdoden en voedseltekorten. Ondertussen maakt de Turkse minister van Binnenlandse Zaken bekend dat Imret per direct wegens ‘opruiing’ uit haar ambt is gezet. Aanleiding is een reportage van het Amerikaanse Vice, waarin ze vaststelt dat er sprake is van een ‘burgeroorlog’ in Turkije. Zelf neemt ze er pas later kennis van. Op het moment van de aankondiging zit ze afgesloten van de buitenwereld in een huis in Cizre waar ze waakt over een groep vrouwen met jonge kinderen.
Maar die zaterdag in juni is alles licht en hoopvol. De toekomst lijkt open. Na het gesprek in de hotellobby rijdt Imrets jongere broer ons naar de begraafplaats van de stad, een ommuurd terrein nabij de Tigris. De dag loopt op zijn einde, de zon kleurt goud, grafstenen werpen lange schaduwen. Te midden van roze en gele stokrozen vinden we het graf van Hasîm Zana, Leyla’s vader – een grote marmeren tombe. Zo nu en dan bezoekt ze het graf. Op de achterkant zijn in rood en geel twee sterren ingelegd, het beeldmerk van de pkk. Dat is recent gedaan, vertelt Imret, en eigenlijk is het verboden. ‘De politie kan het verwijderen’, zegt ze zacht. Het lijkt haar niet te verontrusten.
Dit artikel is tot stand gekomen met steun van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten (fondsbjp.nl). Een uitgebreide versie van dit verhaal verschijnt als e-book bij uitgeverij Fosfor (fosfor.nl).
Beeld: (1) Ongeregeldheden tussen aanhangers van de Koerdische PKK en de Turkse veiligheidsdienst in Cizre, Zuidoost-Turkije, 12 september. Foto Selahattin Sevi / ZAMAN / SIPA / HH; (2) Burgemeester Leyla Imret tijdens een begrafenis van drie Koerdische strijders in Al Djoedie, Zuidoost-Turkije, 2015. Foto Marijn Kruk; (3) Pesjmerga tussen Erbil en Mosul in Iraaks Koerdistan, aan de frontlinie met IS, 2015. Foto Marijn Kruk; (4) Een meisje wast haar vaders auto in The English Village, Erbil, Iraaks Koerdistan. Foto Matilde Gattoni/HH/Corbis.