Het centrum van Halabja © Hebe Willems

‘De opening waardoor de boeven van het Ba’ath-regime onze zonen beschoten op 3 maart 1991’, vermeldt het bordje naast een inmiddels met glas afgedekt gat in de muur. ‘Door de opening kijken we naar de toekomst en vrijheid van onze natie, die we hebben geïrrigeerd met ons martelaarsbloed’, concludeert het bijschrift. Ik bevind me in de Koerdische stad Suleimaniya, in een van de kapotgeschoten gebouwen van Amna Suraka, een voormalig gevangenis- en martelcomplex annex regionaal hoofdkantoor van de Iraakse Algemene Veiligheidsdienst. De reeks kogelgaten in het aangrenzende trappenhuis getuigt van de bloedige confrontatie tussen Iraakse troepen en Peshmerga, Koerdische strijdkrachten, tijdens de slag om Suleimaniya, ruim dertig jaar geleden. Saddams regime werd destijds geteisterd door opstanden van de sjiitische en Koerdische gemeenschappen in respectievelijk het zuiden en noorden van Irak, die hij met harde hand neersloeg. Met de overname van dit complex slaagden de Koerden erin het laatste Ba’ath-bolwerk in Suleimaniya te verslaan en de stad te ‘bevrijden’.

Amna Suraka is niet alleen een tastbare herinnering aan een mijlpaal binnen de Koerdische strijd tegen onderdrukking en het streven naar onafhankelijkheid, het is ook een plek die gestalte geeft aan de gelaagdheid van het geweld dat de Koerden van Irak de afgelopen decennia hebben doorleefd. Tijdens Saddams presidentschap vonden talloze martelingen, executies en langdurige gevangenschappen plaats in deze gebouwen. De getuigenissen hiervan vind je op de volgekraste muren van de gevangeniscellen. ‘O, teleurstellende tijd, waarom heb je me zo vroeg van mijn liefje gescheiden? Ik was gelukkig in dit leven, maar jij hebt haar schoonheid afgenomen’, schrijft een gedetineerde. Even verderop neemt een vijftienjarige jongen afscheid van zijn familie: ‘Moeder, vader, ik sta op het punt geëxecuteerd te worden door het ba’athisme. We zullen elkaar nooit meer zien.’

De cellen en de daarnaast gelegen martelkamers zijn tegenwoordig onderdeel van een museum en centrum voor documentatie en herdenking van de recente Iraaks-Koerdische oorlogsgeschiedenis. Ook de Koerdische martelaren van de oorlog tegen Islamitische Staat hebben een eigen galerij gekregen. Toch vertellen de verschillende tentoonstellingen niet het complete verhaal: de burgeroorlog tussen Koerdische fracties, die woedde van 1994 tot 1998, is een opmerkelijke afwezige. Volgens het museum zelf is het nu niet het juiste moment voor een tentoonstelling hierover, en het is maar de vraag of die er binnen afzienbare tijd zal komen. De twee voornaamste strijdende partijen tijdens die oorlog, de Koerdische Democratische Partij (KDP) en de Patriottische Unie van Koerdistan (PUK), maken immers nog altijd de dienst uit in Iraaks-Koerdistan, en zijn ook nog altijd geen vrienden.

Een reis door Duhok, Erbil en Suleimaniya, de drie provincies in het noorden van Irak die momenteel de Koerdische Autonome Regio vormen, voert je door de met bergen omringde valleien waarvandaan rebellen zich verzetten tegen het regime van Saddam en zijn voorgangers. Het brengt je naar steden die tijdens de Amerikaanse bezetting een rappe transformatie hebben doorgemaakt, en naar voorheen door geweld geteisterde dorpen waar nu vooral stilte heerst. Het doet je belanden in de gescheiden invloedssferen van de almachtige Barzani- en Talabani-families, oprichters en leiders van respectievelijk de KDP en de PUK, een verdeling die sinds de burgeroorlog onveranderd is gebleven.

Het veld op de Shahida-begraafplaats waar vermiste gezinnen herdacht worden © Hebe Willems

Je bevindt je in een samenleving waar gemoedelijkheid, opgewektheid en trots gepaard gaan met een historisch bewustzijn van oorlog en onderdrukking en een immer doorgaande strijd. Waar speelgoed-kalasjnikovs te vinden zijn in de shoppingmall, en waar tijdens Newroz, het feest dat het begin van de lente en het nieuwe jaar inluidt, de term ‘Peshmerga’ schittert naast de Koerdische vlag op de berghellingen van de stad Akre. Waar checkpoints omgeven zijn met borden die de herinnering aan gesneuvelde Koerdische strijders levend houden, en de dienstdoende militair ons met een knipoog vraagt of we niet moeten vechten tegen de Russen in Oekraïne.

Daar waar oorlog woedt, laat hij diepe, transformerende sporen achter. Gelukkig blijken samenlevingen in staat zo’n trauma te verwerken, en in sommige gevallen herhaling ervan te voorkomen. Vrede na oorlog is echter beslist geen natuurwet, weten de Iraakse Koerden. Hun verhaal, en dat van Irak in zijn geheel, toont wederom dat zonder behoorlijke aanpak van de gevolgen en de ontwikkelingen die eraan voorafgingen, een conflict ook na het neerleggen van de wapens een omvangrijke bron van lijden blijft en een voedingsbodem creëert voor de volgende escalatie.

In het zuiden van de provincie Suleimaniya, tegen de Iraanse bergen aan, ligt een stad waarvan de naam ook bij vele niet-Irakezen een bel zal doen laten rinkelen. Het is Halabja, de plek die de Koerdische onderdrukking onder Saddam Hoessein een gezicht gaf nadat daar op 16 maart 1988, in de nadagen van de Iran-Irak-oorlog, in één klap vijfduizend mensen omkwamen als gevolg van een bombardement met chemische wapens.

Dit gebeurde enkele weken nadat Saddams neef Ali Hassan Al-Majid, later bekend als ‘Chemische Ali’, namens het Iraakse regime de aanval opende op de Koerden van ruraal Noord-Irak, in een poging het Koerdische platteland te ontvolken en alle Peshmerga-strijders uit de weg te ruimen.1 Deze genocidale campagne droeg als codenaam Anfal, in vertaling ‘oorlogsbuit’, en begon eind februari 1988 met de belegering van de ten noordoosten van Halabja gelegen Jafati-vallei. Een deel van de daar gevestigde PUK-leiding en de Peshmerga weken uit naar Halabja, waar ze samen met de Iraanse Revolutionaire Garde een tweede front openden en de stad veroverden. Voor het Iraakse regime diende deze samenwerking als bevestiging dat de oorlog tegen Iran, de vijand, en tegen de Koerden, de saboteurs, één en dezelfde was.

Een dag na de Koerdisch-Iraanse overname van Halabja voerde het Iraakse regime een grootschalig bombardement uit op de stad. Dat begon met conventionele artillerie, waarvoor veel mensen bescherming zochten in schuilkelders bij hun huizen. Na een aantal uur werd het conventionele wapentuig echter vervangen door chemische wapens, waardoor de schuilkelders in gaskamers veranderden. Pogingen kieren af te sluiten met natte handdoeken of deze tegen de huid te drukken om blootstelling aan de gassen te minimaliseren mochten niet baten, zo luiden getuigenissen opgetekend door Human Rights Watch. Men werd vergast of gedwongen naar buiten te gaan.

Daar troffen zij de levenloze lichamen aan van hun stadsgenoten, ineengezakt op straat, in een deuropening, of in de auto. Anderen renden hysterisch over straat voordat ze bezweken.2 ‘Dit is het einde van al het leven’, was de gedachte van een Koerdische filmmaker, een van de eerste journalisten ter plaatse, na het zien van een kelder vol doden. Zij vormden een familie, waarvan slechts één vrouw de massamoord overleefde.3 In de uren, dagen, maanden en jaren die volgden zouden nog duizenden mensen komen te overlijden.

De herinnering aan de massamoord is springlevend in Halabja. Bij het binnenrijden van de stad doemt rechts van de weg het ijzerkleurige ‘martelaarsmonument’ op, met daarbinnen een museum dat het verhaal vertelt van de aanval en zijn nasleep. Buiten het museum staat een beeld van een tafereel dat destijds werd vastgelegd op een foto die direct na de ramp de wereld overging: een voorover gevallen man, zijn naam was Omar Khawar, met in zijn armen zijn in doeken gewikkelde zoon wiens ontblootte, levenloze gezichtje naar de hemel is gekeerd. Een enkele, inmiddels verwelkte bos bloemen naast het hoofd van het kind getuigt van de herdenking die een kleine week eerder heeft plaatsgevonden bij het monument.

Een marteltafereel, onderdeel van het museum © Hebe Willems

Een paar kilometer verderop ligt de Shahidan-begraafplaats, waar bezoekers worden gegroet met de woorden: ‘Ba’athisme verboden naar binnen te gaan’. Verspreid over het terrein liggen graven met daarin elk honderden slachtoffers. Een iets hoger gelegen veldje staat vol met witte stenen, met op elke steen een rijtje namen met identieke achternaam. Het is een indringende herinnering aan de honderden families die van de ene op de andere dag ophielden te bestaan, en van wie de lichamen nooit gevonden zijn.

Het gat dat de plotselinge dood van vijfduizend mensen achterlaat in een stad van zestigduizend inwoners is moeilijk te bevatten. Maar het gemis van zij die omkwamen is niet het enige waar overlevenden mee moesten leren omgaan in de nasleep van het bombardement. Velen van hen kampen na 34 jaar nog altijd met mentale en lichamelijke gezondheidsproblemen, mede door een gebrek aan voldoende middelen en psychologische hulpverlening om alle inwoners van Halabja te voorzien in de zorg die zij nodig hebben.4 Het onbehandelde trauma en fysiek letsel leiden op hun beurt tot gevoelens van wanhoop en moedeloosheid, en in sommige gevallen tot zelfmoord.5

Veel inwoners van Halabja hebben het idee in de steek te zijn gelaten door de Koerdische en Iraakse autoriteiten. Excuses vanuit de Iraakse regering blijven uit, medeplichtigen blijven onbestraft, en herhaaldelijk uitgesproken toezeggingen over compensatie voor slachtoffers en investeringen in de ontwikkeling van Halabja blijken loze beloften zodra de regeringsauto’s na de jaarlijkse herdenking de stad uit rijden.

Afgelopen maart organiseerden inwoners van Halabja dan ook een boycot van de door de Koerdische autoriteiten georganiseerde herdenking bij de Shahidan-begraafplaats. In plaats daarvan hielden ze hun eigen herdenking bij het martelaarsmonument. Ook vond er een protest plaats in de bazaar in het centrum. Volgens inwoners van Halabja ligt het (wan)beleid van de KDP en de PUK ten grondslag aan de gebrekkige voorzieningen en het uitblijven van investeringen in de stad, met slechte leefomstandigheden en een hoge werkloosheid als gevolg.6 Veel inwoners van Halabja trekken om deze redenen naar andere plekken in Koerdistan, of wagen zich aan een gevaarlijke reis naar Europa.7

De talloze chemische aanvallen werden mede mogelijk gemaakt door internationale leveranciers van chemicaliën

Halabja ligt in het zuidelijkste puntje van de Koerdische Autonome Regio. Meer naar het noorden, boven de stad Suleimaniya, bevindt zich de eerder genoemde Jafati-vallei. Niets hier zou doen vermoeden dat de vernietiging van de in de bergen weggestopte dorpen Yakhsamar en Sergelu een topprioriteit was voor Saddam en Al-Majid in hun streven de Koerdische rebellie voorgoed de kop in te drukken. Maar daar waar nu een loslopende ezel en groepjes waterpijp rokende mannen het straatbeeld vullen, waren ruim drie decennia geleden het PUK-hoofdkantoor en het regionale commando van de aan de PUK gelieerde Peshmerga-strijders gevestigd.

De vallei, zo stelde een inwoner van een verderop gelegen dorp in gesprek met Human Rights Watch, was voor de Peshmerga net zo belangrijk als Bagdad dat was voor het Iraakse regime.8 Een overwinning hier zou het regime dus de onthoofding van de PUK opleveren. Maar het zou de Koerden ook op een andere manier een mentale slag toebrengen: als het Iraakse leger zelfs in de haast ondoorgrondelijke bergen van de Jafati-vallei over de Peshmerga kon domineren, dan kon het dat overal.

Het stille dorp Yakhsamar, waar in de jaren tachtig het PUK-hoofdkantoor gevestigd was © Hebe Willems

Op 23 februari 1988 vielen Iraakse troepen vanaf verschillende kanten de vallei aan. Naast het PUK-hoofdkantoor waren ook de overige dorpen in de vallei als doelwit gemarkeerd. Deze zouden, aldus een bevel van het Iraakse ministerie van Defensie, worden ‘gezuiverd’ van ‘saboteurs’.9 In de ruim drie weken durende belegering van de vallei vielen zo’n tweehonderd doden, voornamelijk Peshmerga-strijders. De meeste burgers vluchtten de bergen in, naar Iran. Een inwoner van Sergelu vertelde Human Rights Watch: ‘Mensen bewogen door de bergen als een gepanikeerde kudde vee. Het regende. Gevechtsvliegtuigen hingen in de lucht. Zes mensen uit Sergelu vroren dood onderweg, evenals dertig mensen uit andere dorpen in de vallei.’ De dorpen die ze achterlieten werden platgereden met bulldozers.

Kort na de aanval op Halabja volgde de overgave van het PUK-hoofdkwartier, waarna de Iraakse radio een van genocidale taal doordrenkte overwinningsverklaring uitzond. Daarin refereert het algemene bevel van de Iraakse strijdkrachten aan Peshmerga-strijders als ‘elementen’ die ‘beschamende diensten’ hebben geleverd aan ‘buitenlanders’, en naar Jalal Talabani, oprichter en destijds leider van de PUK, als ‘verrader’, ‘agent van het Iraanse regime’, en ‘vijand van de Arabieren en Koerden’. ‘Onze mensen hebben alle verraders die zichzelf hebben verkocht aan de hebzuchtige buitenlandse vijand van hun gelederen verworpen’, concludeert de propagandaspeech.10

Na de eerste operatie in de Jafati-vallei en het bombardement op Halabja volgden nog zeven fases in de Anfal-campagne. Deze waren verspreid over zes geografische gebieden die samen nagenoeg heel Iraaks-Koerdistan omvatten: het regime richtte zich eerst tegen de PUK in het zuiden, daarna tegen de KDP in het noorden. Al-Majid hanteerde verschillende vernietigingsmethoden. Dorpen werden gebombardeerd met een combinatie van conventionele en chemische wapens. Troepen op de grond verwoestten huizen en namen, aangemoedigd door hun meerderen, de eigendommen in beslag van zowel Peshmerga-strijders als ‘gewone’ dorpelingen.11 Het bevel van een inlichtingenofficier van het Iraakse leger luidde: ‘Jullie zullen alle eigendommen innemen van de Peshmerga die jullie bevechten. Hun vrouwen zijn rechtmatig die van jullie, net als hun schapen en vee.’12

Daar waar Al-Majid huishield, werd de burgerbevolking gedeporteerd en gesegregeerd: vrouwen en kinderen verbleven in concentratiekampen, mannen werden ontvoerd en geëxecuteerd. In gebieden waar Peshmerga-strijders meer weerstand boden dan elders ondergingen vrouwen en kinderen vaak hetzelfde lot als de mannen.13 Volgens onderzoek dat destijds werd uitgevoerd door de PUK had de oorlog de verwoesting van bijna 4000 dorpen, 1750 scholen, 2500 moskeeën, 270 ziekenhuizen en de deportatie van 220.000 families tot gevolg.14 Schattingen van het aantal omgekomen Koerden variëren van 50.000 tot 180.000.

Het geweld dat de Koerden van Irak kregen te verduren in de periode van februari tot september 1988 onderscheidt zich van eerdere gewelddadige repressie wat betreft intentie, schaal en systematiek. Maar de Koerden waren al langer bekend met de meedogenloze methoden van het Ba’ath-regime. In het noorden van Iraaks-Koerdistan, vlak bij de Turkse grens, ligt het dorp Barzan. Het is de geboorteplaats van KDP-oprichter Mustafa Barzani, en nog altijd een KDP-bolwerk. De dag dat wij het dorp binnenrijden blijkt een feestdag te zijn. Koerdische mannen, vrouwen en kinderen in traditionele Koerdische kleding, tevens gehuld in KDP-sjaals en vlaggen, vullen de straten onderweg naar het mausoleum van Mustafa Barzani. Het is de verjaardag van Barzani, wordt ons verteld. Dit is volgens onze gastheer in het meer naar het oosten gelegen Duhok onjuist. ‘Waarschijnlijk was het gewoon een Newroz-viering. Elke dag dat het mooi weer is vieren Koerden Newroz’, concludeert hij nadat hij moeiteloos de geboorte- en sterfdata van alle prominente Barzani’s opsomt.

Langs de kant van de weg, even voorbij het dorp, staat een poort met daarop de woorden: ‘monument voor de Barzani-slachtoffers van genocide’. Een lange oprit leidt naar de top van een berg, naar een gloednieuw terrein met daarop een nog leegstaand wit gebouw dat een museum, bibliotheek en conferentiezaal moet gaan huisvesten, een beeld in de vorm van een traan dat symbool staat voor de tranen van de moeders van Barzan, en een herdenkingsplein met stadionachtige tribunes. Het monument, dat zes miljoen dollar heeft gekost, is afgelopen zomer geopend en dient ter herinnering aan de ontvoering en executie van zo’n achtduizend mannelijke leden van de Barzani-stam in de zomer van 1983, vijf jaar voor het begin van de Anfal-campagne. De massamoord was een wraakactie van Saddam als reactie op de volgens hem te nauwe banden tussen de KDP en Iran.15 Met die laatste was Irak toen bijna drie jaar in oorlog. Achter het monument, op het in de zon gelegen topje van de berg, liggen de lichamen begraven van 596 Barzani’s die zijn teruggevonden in twee massagraven in het zuiden van Irak: een fractie van het totale aantal slachtoffers.

Het kleine aantal teruggevonden Barzani’s is exemplarisch voor de rest van Iraaks-Koerdistan. Duizenden mensen die verdwenen tijdens de Anfal-campagne worden na ruim drie decennia nog steeds vermist. Voor veel nabestaanden vormt dit een groot obstakel in het verwerkingsproces, want zonder volledige wetenschap van het lot van hun dierbaren en de mogelijkheid hen te begraven, blijven de gebeurtenissen een open wond voor velen.16 Veel antwoorden liggen begraven in de Iraakse grond. In 2019 werden nog vier massagraven ontdekt in de woestijn in het zuiden van het land, waar honderden tijdens de Anfal vermoorde mannen, vrouwen, en kinderen begraven bleken te liggen.17

Ook straffeloosheid zit in de weg. Na de Amerikaanse invasie zetten de Irakezen een speciaal tribunaal op voor de berechting van misdaden gepleegd ten tijde van het Ba’ath-regime. Dit leidde tot de veroordeling van een aantal sleutelfiguren, waaronder Al-Majid. Hij kreeg acht doodvonnissen en werd uiteindelijk opgehangen voor zijn rol in de Anfal-campagne. Maar de Anfal-moordmachine kon alleen functioneren dankzij de betrokkenheid van een groot aantal minder prominente figuren, waaronder Koerdische ‘collaborateurs’. Op de dag dat het tribunaal de Anfal-campagne als genocide erkende, in juni 2007, publiceerde het tevens een arrestatiebevel voor 421 mensen die betrokken zouden zijn geweest bij de genocide. 258 hiervan zijn Koerden die deel uitmaakten van de jash, Koerdische brigades gelieerd aan het Iraakse leger, of die dienstdeden als mustashar, adviseur.

Van strafrechtelijk onderzoek naar hun rol is echter nog weinig terechtgekomen. Dr. Awara Hoessein, verbonden aan de faculteit rechten van de universiteit in Halabja, legt uit dat amnestie verleend door het Iraaks-Koerdistan Front in 1991 hieraan ten grondslag ligt. Dit was onderdeel van een poging de Koerdische slagkracht te vergroten in de opstand tegen het Iraakse regime. Na de opstand werden de voormalige jash en mustashars verweven in de machtsstructuren van de KDP en de PUK, waardoor ze tot op heden bescherming genieten van de twee dominante Koerdische partijen. Het Koerdische ministerie van Binnenlandse Zaken is dan ook niet bereid hen uit te leveren aan een Iraakse of Koerdische rechtbank, wat volgens Hoessein in strijd is met nationale en internationale wetgeving.

Bergen in het noorden van Iraaks Koerdistan, op weg naar Barzan © Hebe Willems

De misdaden van het Ba’ath-regime betroffen overigens niet slechts binnenlandse aangelegenheden. De talloze chemische aanvallen werden mede mogelijk gemaakt door internationale leveranciers van chemicaliën. Een van hen was de Nederlandse zakenman Frans van Anraat. Het gerechtshof in Den Haag veroordeelde hem in 2007 tot zeventien jaar cel voor medeplichtigheid aan oorlogsmisdaden.18 Veel andere, veelal westerse bedrijven die toentertijd handel dreven met Saddam zijn echter nog niet ter verantwoording geroepen. Ook bij derde landen waarvan onderdanen betrokken zijn geweest bij de misdaden van Ba’ath-Irak ligt dus een taak om de heersende straffeloosheid te doorbreken.

Met de val van Saddams regime kwam er een einde aan een lang tijdperk waarin enkel soennitische moslims posities van macht bekleedden in Irak. In theorie deed zich hiermee de mogelijkheid voor een systeem op te bouwen waarin verschillende religieuze en etnische groeperingen met elkaar in plaats van naast en tegenover elkaar zouden kunnen leven. In plaats daarvan werd het bestaande sektarisme juist versterkt.

Als reactie op een toename van geweld in de nasleep van de val van het regime en een vastberadenheid de aankomende ‘democratisch verkozen’ regering te zuiveren van elke mogelijke vorm van Ba’ath-invloed voerden de Amerikanen een beleid van ‘de-ba’athificatie’ in. Dit hield in dat elke Irakees die lid was geweest van de Ba’ath-partij, wat vaak nodig was om aan een baan te komen, ontslagen werd. Dit leidde onder een deel van de soennieten tot wrok jegens hun sjiitische landgenoten en de Amerikaanse bezetter, en versterkte aan alle zijden de identificatie met de eigen groep. Ook op institutioneel niveau werden de sektarische scheidslijnen bestendigd. Zo werd in de grondwet van 2005 een vaste verdeling van de belangrijkste politieke posities opgenomen. Een Koerd vervult de positie van president, een soennietische Arabier die van voorzitter van het parlement, en de machtigste positie, die van premier, wordt bekleed door een sjiitische Arabier.

Met het instandhouden, en in zekere zin verharden, van sektarische scheidslijnen binnen de samenleving werd dat wat ten grondslag lag aan veel van het geweld ten tijde van het Ba’ath-regime dus niet aangepakt. Integendeel, in 2006 brak een burgeroorlog uit tussen hoofdzakelijk soennitische en sjiitische Arabieren. Mede dankzij de chaos waar de Iraakse samenleving vanaf 2003 in verkeerde en de repressie jegens soennieten vanuit de nieuwe door sjiieten gedomineerde regering was Islamitische Staat, net als zijn voorgangers, in staat te rekruteren en uit te groeien tot wat het in haar hoogtijdagen is geweest.

Aan de burgeroorlog kwam in 2011 formeel een einde, en Islamitische Staat is sinds 2017 territoriaal verslagen. Van een stabiele veiligheidssituatie is in federaal Irak echter nog geen sprake. Zo plegen nog actieve cellen van Islamitische Staat aanslagen op Iraakse troepen en strijden verschillende gewapende partijen voor (politieke) invloed. Dit leidt regelmatig tot gewelddadige confrontaties, zo ook tot een mislukte moordaanslag op premier Mustafa Al-Kadhimi, afgelopen november. Deze werd naar alle waarschijnlijkheid uitgevoerd door een van de door Iran gesteunde milities die de verkiezingsuitslagen van oktober omver willen werpen.19

De verhoudingen tussen de Koerden en Arabieren blijven tevens gespannen, met voortdurende conflicten tussen Bagdad en Erbil over onder andere de jurisdictie over (olierijke) gebieden in het grensgebied tussen federaal Irak en de Koerdische Autonome Regio. De potentieel desastreuze gevolgen van het getouwtrek in deze ‘betwiste gebieden’ werden duidelijk toen het hierdoor ontstane veiligheidsvacuüm in het gebied Sinjar de ultieme omstandigheden bood voor de in de zomer van 2014 oprukkende Islamitische Staat om genocide te plegen tegen de daar levende jezidi-gemeenschap, een religieuze minderheid die volgens het wereldbeeld van Islamitische Staat geen bestaansrecht heeft.

In Iraaks-Koerdistan is het wat betreft gewapend conflict rustig sinds de val van Saddams regime. Hoewel de KDP en PUK elk hun eigen Peshmerga-eenheden onderhouden, hebben zij momenteel een relatief vredige verstandhouding en worden de drie provincies die de Koerdische Autonome Regio vormen niet langer geteisterd door krachten vanuit Bagdad. Wel voert het Turkse leger regelmatig bomaanslagen uit op vermeende PKK-doelwitten in het noorden van de provincie Duhok, en ziet Iran het grondgebied van Iraaks-Koerdistan als geschikt toneel voor zijn eeuwige conflicten met Israël en Amerika. Zo voerde het in maart een raketaanval uit op een vermeend ‘Israëlisch strategisch centrum’ in de stad Erbil, als wraak op een dodelijke Israëlische aanslag op twee leden van de Iraanse Revolutionaire Garde in Syrië.20 Dergelijke inmenging van buitenlandse mogendheden is uiteraard niet bevorderlijk voor de stabiliteit in het land.

Zoals de bezwaren van de inwoners van Halabja en de nabestaanden van Anfal-slachtoffers aantonen, verkeert de verwerking van het verleden ondanks de relatief stabiele veiligheidssituatie in Iraaks-Koerdistan nog steeds in een impasse. De uitspraak van het Iraakse tribunaal, waarmee het de Anfal-campagne als genocide erkende, had moeten leiden tot compensatie voor slachtoffers en nabestaanden, waarheidsvinding en gerechtigheid. Vijftien jaar later is daar dankzij corruptie en falend beleid nog weinig van terechtgekomen, en is het vertrouwen in de wil en bekwaamheid van de autoriteiten, zowel de Koerdische als de Iraakse, laag. Van een verwerkingsproces dat kan leiden tot heling van de vele oorlogswonden en verzoening tussen verschillende groeperingen en tussen burgers en de staat is dus geen sprake, en daarmee lijkt duurzame vrede in Irak ver weg.

De verhoudingen tussen de Koerden en Arabieren blijven gespannen

Het opbouwen en behouden van vrede in een post-conflict-samenleving vereist veelomvattende en voortdurende inspanningen die de oorzaken van eerder geweld aanpakken en de gevolgen ervan zo goed mogelijk helpen te verwerken. Dat dit een oneindig proces is blijkt wel uit het feit dat we in Europa nog steeds herdenken, nog steeds onderzoek doen, nog steeds nazi’s voor het gerecht slepen, en nog steeds schrijven, lezen, en films maken over de Tweede Wereldoorlog en de holocaust. Bovendien komt de Europese samenwerking, die cruciaal is (geweest) voor de naoorlogse vrede, steeds voor nieuwe uitdagingen te staan. Vrede is dus niet inherent aan de Nederlandse, of West-Europese samenleving, maar iets waarvoor hard gewerkt wordt, nog iedere dag. In Irak en Iraaks-Koerdistan is van een dergelijke stabiliteit geen sprake. Niet omdat conflict en oorlog inherent zijn aan de Iraakse samenleving, maar omdat daar waar een adequaat verwerkingsproces uitblijft, oorlog een blijvende ontwrichtende werking heeft.


  1. David McDowall, A Modern History of the Kurds (London: Bloomsbury Publishing, 2021), 349 

  2. Middle East Watch, Genocide in Iraq: The Anfal Campaign Against the Kurds  

  3. McDowall, A Modern History, 355  

  4. Alex Macdonald, ‘Suicide exposes the ongoing trauma of Iraq’s Halabja killings’, Middle East Eye, 1 augustus 2020, https://www.middleeasteye.net/news/kurdish-halabja-death-highlights-failure-to-care-for-victims  

  5. Faraidoun Moradi, Mia Söderberg, Fazil Moradi, Bledar Daka, Anna-Carin Olin en Mona Lärstad, ‘Health perspectives among Halabja’s civilian survivors of sulfur mustard exposure with respiratory symptoms – a qualitative study’, PLOS 14, no. 6 (2019): 8, https://doi.org/10.1371/journal.pone.0218648  

  6. Winthrop Rodgers, ‘Halabja anniversary takes political turn’, Al-Monitor, 23 maart 2022, https://www.al-monitor.com/originals/2022/03/halabja-anniversary-takes-political-turn 

  7. Horvan Rafaat, ‘لە ماوەی سێ ساڵدا 698 خێزان هەڵەبجەیان جێهێشتووە’, Rudaw, 16 maart 2022, https://www.rudaw.net/sorani/kurdistan/160320226  

  8. Middle East Watch, Genocide in Iraq, 94  

  9. Middle East Watch, Genocide in Iraq, 97  

  10. Middle East Watch, Genocide in Iraq, 100  

  11. McDowall, A Modern History, 349 

  12. Middle East Watch, Genocide in Iraq, 162 

  13. Middle East Watch, Genocide in Iraq, 121  

  14. McDowall, A Modern History, 357  

  15. McDowall, A Modern History, 346  

  16. Dana Taib Menmy, ‘Survivors of the Anfal Kurdish genocide long for closure’, Al Jazeera, 14 april 2021, https://www.aljazeera.com/features/2021/4/14/hold-survivors-of-the-anfal-kurdish-genocide-long-for-closure  

  17. Redactie, ‘Iraq exhumes bodies of Kurds killed by Saddam’s regime’, Asharq al-Awsat, 24 juli 2019, https://english.aawsat.com/node/1826961 

  18. Gerechtshof ‘s-Gravenhage, Raad voor de Rechtspraak, 2007, https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSGR:2007:BA4676 

  19. Reuters, ‘Iran-backed militia staged drone attack on Iraqi PM-officials’, Reuters, 9 november 2021, https://www.reuters.com/world/middle-east/iran-backed-militia-behind-attack-iraqi-pm-sources-2021-11-08/ 

  20. Redactie, ‘Iranian Guards claim ballistic missile attacks in Erbil’, Al Jazeera, 13 maart 2022, https://www.aljazeera.com/news/2022/3/13/missiles-hit-iraqs-kurdish-capital-no-casualties-officials