Zijn De sociale geschiedenis van de kunst (1951) mag dan gedateerd aandoen en door de vulgair-marxistische toon hier en daar dubieus worden, toch zegt de auteur ervan, de Hongaarse kunstcriticus Arnold Hauser, nog immer rake dingen over ethiek en esthetiek. Als hij het over het Victoriaanse Engeland van de negentiende eeuw heeft, omschrijft hij Thomas Carlyle als een sociaal-romantische cultuurcriticus die de Industriële Revolutie afwijst en de middeleeuwse gemeenschapskunst vereert. Carlyle vlucht uit het benarde heden naar een «eeuwige» bovennatuurlijke orde, ver weg van het harde economische liberalisme en het mateloze individualisme. Hauser noemt Carlyle «de eerste en origineelste van de rattenvangers die de volken de weg naar Mussolini en Hitler op zullen lokken». Dat is even kortzichtig en overdreven als de bewering dat Nietzsche via zijn Übermensch-overpeinzingen aan de wieg staat van Auschwitz.

Over Carlyles discipel Ruskin is Hauser beter te spreken. Deze esthetische romanticus werd woordvoerder van de prerafaëlitische schilderkunst die zich verzette tegen de conventionele wereld- en kunstbeschouwing van het Victoriaanse Engeland. Dat Engeland was nog het machtige, zelfvoldane Britse Rijk, een land vol grootheidswaan en strenge fatsoensnormen, een natie met een dubbele moraal. In het Victoriaanse Engeland werd de seksualiteit systematisch genegeerd. Het uitbannen van het emotionele en het benadrukken van het zakelijke vormden de motor van een industriële revolutie, een omwenteling die gepaard ging met een mens onterende uitbuiting van het proletariaat. Maar ondanks hun protesten tegen de puriteinse moraal van de negentiende-eeuwse bourgeoisie en de verering van hoge idealen en «hoge kunst» waaruit alle zinnelijkheid en spontaniteit is weggelekt, waren de prerafaëlieten evenzeer kinderen van de Victoriaanse tijd. Ook zij bleven geremd, schuchter en puriteins. Hauser noemt hen heel treffend «timide erotici».

Het bloed kruipt soms daar waar het volgens de Victoriaanse moraal niet mag gaan. Hauser: «Maar de verjaagde natuur sluipt door de achterdeur weer naar binnen. (…) Er bevindt zich in de Chantery-Collectier, dat onvergelijkelijke monument van Victoriaanse smakeloosheid, een schilderij die een jonge non voorstelt, die tegelijk met de wereld ook de wereldse kleren heeft afgelegd. Zij knielt spiernaakt voor het altaar in de nachtelijk verlichte kapel en keert de achter haar staande monniken de verleidelijke vormen van haar tere lichaam toe. Men kan zich moeilijk iets pijnlijkers voorstellen dan dit schilderij, dat tot de ergste, immers onoprechtste pornografie behoort.»

De vrouw als hoer en heilige, als Maria Magdalena, als ondermijnster van het zwakke vlees van de man, dat wil zeggen de handelaren en fabriekseigenaren die de negentiende-eeuwse wereld leken gaande te houden.

Ik ben waar ik wil zijn, in het hart van een briljant boek The Crimson Petal and the White van de Hollands-Australisch-Schotse schrijver Michel Faber. Deze kolossale Victoriaanse roman, geschreven vanuit een alwetende verteller die met beide benen in de 21ste eeuw staat, balanceert op de grens van timide erotiek en pornografie. Fabers roman is tegelijkertijd heel modern omdat hij zijn verteller laat spelen met de tijd en de moraal, met dat wat nog komen gaat: de twintigste eeuw, wereldoorlogen, machines, technologie, seksuele bevrijding.

Fabers vrouwenfiguren zijn, letterlijk en figuurlijk, gevallen vrouwen die ondanks tegenwerking weer overeind krabbelen en hun eigen zelfstandige weg door het leven zoeken. Hoer, heilige, hardwerkend en pezend; Faber beeldt ze indrukwekkend uit. Moeiteloos overvleugelen ze de mannen, die stuk voor stuk gevangen blijven in hun dubbele moraal. De lezer ziet hen, de Victoriaanse parfum- en zeepfabrikant William Rackham en zijn fanatiek religieuze broer Henry, geplet worden tussen preutsheid en pornolust, tussen artistieke pretentie (William wil criticus en schrijver worden), zendelingendrift (Henry als potentiële pastoor) en alledaagse hebzucht en geilheid.

Michel Faber heeft in eerder proza — de roman Onderhuids (1999) en de novellen Honderdnegenennegentig treden en Het Courage Ensemble — al vrouwen beschreven die aan de rand van de lichamelijke of geestelijke afgrond staan maar die ten slotte toch op majestueuze wijze overeind blijven. In Onderhuids, een bizarre roman waar het onderscheid tussen mens en dier diffuus wordt en koloniale verhoudingen een rol spelen, neemt de vrouw Isserley lifters mee, «vodsels», die ze met het roesmiddel icpathua injecteert, waarna haar slachtoffers rijp zijn voor de slacht. «Mannen. Pantoffelhelden, stuk voor stuk, terwijl ze de vrouwen erop uitstuurden om het vuile werk op te knappen.» Onderhuids kunnen we dan wel allemaal gelijk zijn, machtshonger en vleselijke lust trekken de verhoudingen weer scheef.

Het kan geen toeval zijn dat de naam van de prerafaëlitische schilder William Holman Hunt, uitbeelder van bijbelse taferelen, zowel opduikt in Fabers «gotische» novelle Honderdnegenennegentig treden — waarin een veldarcheologe die een been heeft verloren zich succesvol verweert tegen verleiding en verleden — als in zijn magnum opus The Crimson Petal and the White. Want de parfumtycoon en artistieke poseur William Rackham, die tegen heug en meug zijn vader opvolgt als fabrieksdirecteur, tooit zich met de schuilnaam George W. Hunt als hij (die een dubbelleven leidt) jacht maakt op de Londense hoeren. Op een van die hoeren, het wijze meisje Sugar, heeft hij zijn zinnen gezet. En hij krijgt zijn zin. Hij koopt haar van de Maria Magdalena-liefhebster en hoerenmadam Mrs. Castaway, Sugars moeder, die haar al vanaf haar elfde exploiteert. Sugar, leergierige lezeres en praktiserend prozaïste, wordt zijn concubine. Zij, het gevallen meisje, kruipt langzaam uit de goot en bestijgt tree voor tree de maatschappelijke ladder. Van concubine wordt zijn gouvernante van Rackhams dochtertje Sophie, een meisje dat haar moeder Agnes nog nooit heeft gezien.

Hoe die bestijging van de sociale ladder door Sugar — zoetgevooisd en klantvriendelijk maar in haar roman in wording meedogenloos voor mannen — in zijn werk gaat, moet u zelf maar lezen. En ook hoe zij zich ontpopt als een fantasievolle vrouwelijke Jack the Ripper, mannen vermoordend op papier. Navertellen heeft geen zin. Bovendien wil ik het subtiele soapkarakter van de roman niet verpesten door de clue te onthullen. U wordt vanzelf meegesleept door Fabers vertellust, door zijn vermogen om als een literaire evenknie van Charles Dickens (maar dan veel minder preuts) het Londen van 1875 te beschrijven. Hij spreekt u ook letterlijk toe, overlegt met u als hij van perspectief wil veranderen, speelt met het genre van de detective en aborteert al commentaar leverend een eindeloze innerlijke monoloog van de megalomane William Rackham.

«Kijk uit waar u loopt!» Die zin is een running gag in The Crimson Petal and the White. Iedereen zou uit zijn doppen moeten kijken, maar slechts weinigen zien echt wat er aan de hand is, hoe Rackhams vrouw lijdt, welke façades iemand optrekt, welke valse rollen men speelt. «God damn God and all his horrible filthy creation!» Dat is Sugars existentiële wanhoopskreet. In haar verbeelding snijdt ze mannen de keel door, in de werkelijkheid probeert ze intellectueel en maatschappelijk de gelijke van de man te worden. Die strijd is van nu.

Iemand in The Crimson Petal and the White zegt dat er anno 1875 een overdonderende vraag naar boeken bestaat, ook romans, die onze maatschappij willen ondermijnen. De Victoriaanse moraal, die tot ver in de twintigste eeuw de menselijke geest heeft besmet, is een vreemd fenomeen. «In moreel opzicht is het een vreemde tijd, zowel voor de geobserveerden als voor de observatoren: de mode heeft de wederopkomst van het lichaam bewerkstelligd, terwijl de moraal nog steeds zweert bij de totale ontkenning ervan.» En het is die dubbele moraal die van Michel Fabers The Crimson Petal and the White een adembenemende roman maakt vol verdringingen en visionaire vergezichten. William Rackhams vaderschap blijft bijvoorbeeld 150 bladzijden lang onbesproken. Zijn vaderrol bestaat amper, anderen nemen de opvoederstaak over. De moeder, Agnes, toonbeeld van breekbare vrouwelijkheid, is labiel, heeft nooit een blik op haar onderlijf geworpen en weet niet dat ze ooit zwanger is geweest. Toch is ze niet gek, ze wordt geteisterd door een tumor achter haar linkeroog (alleen de verteller en de lezer weten daarvan) die haar soms rake dingen laat zeggen die niet stroken met de etiquette. Sugar, die Agnes en haar man wekenlang schaduwt, groeit uit tot een beschermengel van Agnes. Zij, de jonge hoer die hogerop wil, staat al met een been in de twintigste eeuw. De ontdekking van Troje door Schliemann vindt zij minder belangrijk dan de transatlantische kabels en de uitvinding van het dynamiet, want die zullen de wereld drastischer veranderen.

Het is de antichrist in ons, onze tomeloze verlangens, die ons maakt en breekt. Dit inzicht, nota bene van een vrouw die leeft als een non en zich met religieuze ijver stort op het bekeren van prostituees, is natuurlijk ketters. Deze vrouw, Emmeline Fox, is ook voorstandster van crematie en ziet in Darwin geen ondermijner van het Anglicaanse geloof. En zij, die zich eveneens laat verleiden door haar eigen lust, is het die tot de meest heldere inzichten komt en die van The Crimson Petal and the White een even actuele als alarmerende roman maakt. Tegen Sugar zegt Mrs. Fox: «De preek van een geestelijke die geen liefde in zijn hart heeft, dát is de wet; de manier waarop onze sekse in kranten, in romans, zelfs op de etiketten van de petieterigste huishoudproducten, wordt vernederd en gekleineerd, dát is de wet. En bovenal is ármoede de wet. Als het een man flink tegenzit, kan een biljet van vijf pond en een nieuw pak hem weer respectabel maken, maar als een vrouw aan lager wal raakt…»

The Crimson Petal and the White is een boek van een meesterverteller dat roert in de onrustige ziel van de 21ste-eeuwse lezer, een lezer die in de kern niet zo veel verschilt van Fabers Victorianen uit 1875.

Michel Faber

The Crimson Petal and the White

Uitg. Canongate, 898 blz., € 24,50

Onderhuids

Vertaald door Harm Damsma en Niek Miedema

Uitg. Podium, 288 blz., € 18,-

Honderdnegenennegentig treden/Het Courage Ensemble

Vertaald door Harm Damsma en Niek Miedema

Uitg. Podium, 224 blz., € 20,-