Gay Talese in de straten van de stad waar hij woont, New York City, 2017 © Robyn Twomey / Redux / ANP

Met wapperende jaspanden haast de beste journalist aller tijden zich van zijn town house aan de Upper East Side in Manhattan naar de metro die hem en een horde andere honkbalfans naar het Yankee Stadium brengt. Daar bestelt hij aan de bar eerst maar even een gin martini of doe maar een dubbele, en geef die Nederlander er ook een. ‘Nee! Niet die fucking goedkope gin! Een druppeltje vermout. Ho! Genoeg!’

We schrijven het vroege voorjaar van 2016.

Om precies te zijn, want details doen ertoe als je in een longread je held opvoert in een groen maatpak onder een kaneelkleurige overjas, met een rode sjaal en een fedora – om precies te zijn ontmoet John Schoorl (‘die Nederlander’) de legendarische journalist Gay Talese dus op 6 april, een zonnige maar nog vinnig frisse woensdag in New York.

Met Talese (dan 84) drinkt Volkskrant-verslaggever John Schoorl zijn martini, wandelt hij naar de bank, kauwend op een broodje, een beetje ouwehoeren, grappen maken, the legwork. En ontdekt hij de essentie van een goed verhaal.

‘Ik liep met hem mee. Hij stond op elke denkbare manier open, was met iedereen aan het communiceren, en soms haalde hij een papiertje uit zijn binnenzak om iets op te schrijven.’

John Schoorl, toch al een half leven journalist, en niet de minste, begrijpt opeens hoe het zit. ‘Gay Talese is gewoon een aardige gast, en daarom is hij zo’n geweldige verslaggever.’

Gay Talese is nu negentig. Toen hij in 1953 bij The New York Times begon, nog niet als journalist maar als copyboy, stonk de krant nog naar de drukpers en de redactie naar tabak. Boven de bureaus klonk het geratel van nerveuze typmachines, het schreeuwerige rinkelen van telefoons en het gepruttel van de geduldige telex die regel-na-regel het nieuws uithoestte.

Gay Talese moet het allemaal hebben gezien, zowat alles in de journalistiek heeft hij van dichtbij meegemaakt… the best of times… the worst of times… hoe kranten in de zeventig jaar sindsdien alles hebben gewonnen – aanzien en respect, professionaliteit en een jubelende oplage – om rond de eeuwwisseling bijna alles weer te verliezen, net als Gay Talese zelf.

De pers kwam van ver. ‘Niemand verdedigt de journalistiek van the fifties’, zei hoogleraar journalistiek Michael Schudson. Zo gezeglijk, naïef en gezagsgetrouw als ze toen was, zo stronteigenwijs, kritisch en agressief stelde de journalistiek zich op vanaf the sixties. Niet langer volgden journalisten klakkeloos de agenda van instituties. Ze schreven langere verhalen die het nieuws – zoals Schudson het noemde – ‘context’ gaven. Tegen het eind van de vorige eeuw was deze longform-journalistiek grondiger uitgezocht en beter opgeschreven.

En toen viel de bodem weg.

Voordat ze begrepen wat hun overkwam, verspeelden dagbladuitgevers de helft van hun omzet aan Google, dat met een handvol andere techbedrijven wél begreep hoe je op internet geld verdient.

Kranten werden opgedoekt of kwijnden weg als zielloos kopblad. Over pluriformiteit van de Nederlandse pers hoorde je niemand meer. Wat een kwart eeuw eerder politiek onbespreekbaar was, voltrok zich zonder slag of stoot. Op Het Financieele Dagblad en enkele orthodox-christelijke kranten na zijn nu alle dagbladen in handen van twee Belgische uitgevers: Mediahuis en dpg.

In dit consolidatiegeweld slonk het aantal journalisten met de helft. Ook de vraag naar nieuws viel deels weg. Jongeren haalden hun breaking news in hun eigen bubbel op Twitter en Facebook. Het vertrouwen in de journalistiek nam navenant af. Dat ressentiment – ‘de media heeft het gedaan’ – borrelde op uit de echoputten van sociale media en werd opgepikt door populistische zeloten als president (‘Fake!’) Trump en – andere schaal, even gestoord – Thierry (‘mijn meningen zijn feiten’) Baudet.

Wat dit deed met het lange, narratieve verhaal, zoals jonge journalisten het lazen bij Gay Talese en zijn bentgenoten, onder wie Norman Mailer en Joan Didion?

De radeloze crisis bij mainstream media decimeerde begin deze eeuw de longform-journalistiek. The New York Times, The Washington Post en The Wall Street Journal publiceerden minder lange verhalen. De grootste stap terug deed The Los Angeles Times, die in 2003 nog 1776 verhalen bracht van meer dan tweeduizend woorden en in 2012 nog slechts 256.

Maar een meltdown, zoals toen hardop gesomberd werd?

‘We schrijven nog altijd narratieve verhalen’, relativeert Mark Kramer, oprichter van de conferentie over verhalende journalistiek in Boston. Hij maakt zich drukker over de ‘alternatieve feiten’ van oud-president Trump en het disrespect voor de waarheid bij nieuwszender Fox.

Maar inderdaad: de ‘beste journalist’ van de 21ste eeuw schrijft gewoon door – of je nu vindt dat dat CJ Chivers (The School) moet zijn, Ted Conover (Newjack) of, mijn favoriet, Michael Lewis (Liar’s Poker, The Big Short en belachelijk veel meer). ‘Gelukkig lijkt narratieve journalistiek immuun voor het wantrouwen in de media’, zegt Kramer. ‘Lezers stellen hun vertrouwen liever in een schrijver dan in een platform.’

Kelly Desmond Bray, Gay Talese, Nathaniel Adams, Modern Luxury’s Dine with the Dandies, New York, 16 november 2016 © Hunter Abrams / BFA /REX /Shutterstock / ANP

Gay Talese is van 7 februari 1932. Uit Ocean City – een vlek aan de Atlantische kust.

Zijn vader, een kleermaker uit het Italiaanse Calabrië, emigreerde in de jaren twintig naar de Verenigde Staten.

De zoon groeit op als Amerikaans-Italiaanse katholiek in een Ierse parochie op een door protestanten gedomineerd eiland, waar een priester elke zondag waarschuwt voor vieze boekjes en smerige films. Tot zijn 22ste slaapt Gay Talese met zijn handen boven de dekens.

In Ocean City hoort hij, kortom, nergens bij. Dat maakt hem tot een levenslange outsider die rebelleert tegen benepen conservatisme. Op de high school verschijnt Gay Talese, de verlegen geek, in jasje met stropdas. Als enige. Schrijvend voor de schoolkrant botviert hij zijn nieuwsgierigheid op het-maakt-niet-uit-wie en ontdekt hij de journalistiek als een goddelijk excuus voor het stellen van impertinente vragen.

Verborgen achter de toonbank van haar damesmodeboetiek leert hij van zijn moeder hoe je mensen uithoort. Heb geduld, en leef je in, maar val iemand nooit in de rede, want in hun aarzelen laten mensen zien waar hun ongemak zit, waarvoor ze zich schamen, waaraan ze zich ergeren of wat ze nog niet met de wereld willen delen.

Het is bijna te fondanterig om waar te zijn. Gay Talese zal zijn verdere leven handgemaakte pakken dragen, van zijn vaders neef in Parijs, en in zijn journalistieke research de raad van zijn moeder ter harte nemen. Ook wanneer hij voor Honor Thy Father (1971) het vertrouwen moet winnen van de Bonanno-maffiafamilie, en opnieuw wanneer hij de mensen die hij in hun blote kont opvoert in Thy Neighbor’s Wife (1981) zo gek krijgt om onder hun eigen naam te figureren in dat boek over de seksuele moraal van the seventies. Participerende journalistiek waarvoor Talese zelf ook uit de kleren gaat, zes maanden lang als pimp een ‘massagesalon’ runt, en niet alleen over ontrouw schrijft maar ook zijn echtgenote bedriegt. (Talese huwde Nan Ahearn, een vooraanstaand uitgever; de relatie overleefde de bestseller.)

Maar we lopen op het leven vooruit.

Omdat geen enkele universiteit dichter bij huis hem wil hebben, gaat Gay Talese studeren aan de universiteit van Alabama: geschiedenis, met een major journalistiek. Net als op high school werpt hij zich op als sportjournalist, om al na twaalf bijdragen aan The Crimson White de sportcolumn van die universiteitskrant naar zich toe te trekken.

Het is 1951. Gay Talese is negentien. Een sophomore, een tweedejaars student, een nobody - hij is zowat zijn eigen favoriete personage.

In dat vormende jaar schrijft hij een column die zijn verdere leven betekenis zal geven. De stap die hij zet – schrijf zoals Irwin Shaw en Ernest Hemingway een verhaal zouden aanpakken – zal hem de status opleveren van ‘meest invloedrijke’ journalist.

Talese morrelt niet als enige aan de regels voor non-fictie. De romancier Truman Capote zet zich in 1959 aan een waargebeurde roman over twee mannen die in Holcombe, Kansas, een echtpaar en hun twee kinderen hebben afgeslacht. Als In Cold Blood zeven jaar later verschijnt, zal Capote’s naam voorgoed verbonden blijven aan het genre van de literaire non-fictie.

Gay Talese experimenteerde er als rookie in Alabama al vijftien jaar eerder mee.

Niemand die het door had, totdat de journalist Tom Wolfe bij een kiosk een exemplaar van Esquire oppikt. Wolfe leest het verhaal over de bokslegende Joe Louis (The King as a Middle-aged Man). Het blaast hem van zijn sokken.

Talese leeft zich uit op de ‘gewone mensen’ in de entourage van Sinatra. Zijn kleermaker, zijn kapper, de dame die zijn haarstukjes draagt

Wat in godsnaam zullen we nu beleven?

De toon. De setting. Het lef.

New York Times verslaggever Gay Talese maakt notities op Park Avenue, terwijl hij ex-senator Kenneth Keating tagt voor een hoofdartikel, 6 april 1965 © Neal Boenzi / The New York Times / ANP

Hoe de voormalig wereldkampioen, in de VS een moderne heilige, wordt neergezet als een klaploper die op het vliegveld wordt afgehaald door zijn vrouw en de wind van voren krijgt…

‘Joe’, zei ze, ‘waar is je das?’

‘Aw, liefie’, zei hij schouderophalend, ‘ik ben de hele nacht in New York opgebleven en ik had geen tijd om…’

‘De hele nacht!’ onderbreekt ze hem. ‘En als je hier bent doe je niets anders dan slapen, slapen, slapen.’

‘Liefie’, zei Joe Louis met een vermoeide grijns, ‘ik ben een oude man.’

Het lijkt wel een fictief verhaal, realiseert Tom Wolfe zich. Jezus, die dialoog, die moet verzonnen zijn…

De schrijver: Gay Talese.

Pas in 1975 doet Tom Wolfe in The New Journalism uit de doeken waarom dat Joe Louis-profiel hem zo overdonderde. Wat er zo nieuw aan was. En waarom Gay Talese de ‘godfather’ van het genre mocht heten.

Het siert Talese dat hij dit altijd met een korrel zout heeft genomen. Tom Wolfe wilde bij de literatuur horen, wat hem met romans als The Bonfire of the Vanities en A Man in Full ook glorieus zou lukken.

Gay Talese bleef de outsider.

Auteur Gay Talese geniet van spaghetti tijdens een diner in Brio’s Restaurant met zijn vrouw Nan (rechts) en dochter Pamela, januari 1992 New York © Marianne Barcellona / Getty Images

Gay Talese is begin dertig en sinds een jaar of tien verbonden aan The New York Times wanneer hij als sportverslaggever aan de rand van de boksring de grenzen van de journalistiek opzoekt. De man-tegen-man-gevechten, het vette drama van bloed, zweet en uppercut zijn opgelegd pandoer voor een schrijver die de ‘dialoog’ tussen twee boksers wil vangen – het resultaat doet denken aan tekstballonnen (‘Oefff’ – ‘Umpf’) in strips.

Talese wordt geprezen om zijn experimenteerlust, maar als hij over politiek mag schrijven verzuurt de relatie met de eindredacteuren die hem minder vrijheid geven. De krant verbant Talese voor een jaar naar de obituary desk, de necro-redactie. Dat zal ’m een toontje lager laten zingen… Maar ook na dat disciplinerende jaar gedraagt hij zich als prima donna en a pain in the ass.

In 1965 accepteert Gay Talese een contract van Esquire, waarvoor hij al eerder longform-stukken schreef, zoals dat Joe Louis-verhaal. Het smaakt naar meer. Het maandblad biedt hetzelfde jaarsalaris als hij bij The Times verdiende, vijftienduizend dollar, wat nu – schreef Talese mij – ‘belachelijk weinig’ lijkt maar destijds al ‘een respectabel bedrag’ was. ‘En ik hoefde maar zes stukken per jaar te schrijven.’

Drie onderwerpen mag Talese zelf kiezen, de andere bepaalt de hoofdredacteur van Esquire, Harold Hayes. Als Talese voorstelt een portret te schrijven van de obituary writer van The New York Times stemt Hayes in. Mr. Bad News blijft een van Talese’s beste verhalen, juist omdat het over een nobody gaat. De stukken die Talese daarna schrijft over The Times leveren hem een boekencontract op, en zijn eerste bestseller, The Kingdom and the Power.

Hayes wil juist wél verhalen over celebrities. Frank Sinatra bijvoorbeeld. ‘Ik vond het leuk om DiMaggio te doen (Joe, de honkbal-legende) en ook Ali (Muhammad, de bokser). Maar wat kon ik toevoegen aan de honderden artikelen die al over Sinatra waren geschreven?’

Met tegenzin vliegt hij naar Los Angeles om Sinatra te interviewen. Een eitje, dacht Hayes. Esquire garandeert Sinatra een coverstory die nbc’s tv-productie Sinatra: Een man en zijn muziek zal promoten, terwijl Sinatra zich beschikbaar zal houden voor een interview.

‘Nou’, mailt Talese, ‘dat interview is er dus nooit gekomen. Sinatra was verkouden. En zijn advocaat had vernomen dat cbs tv van plan was Sinatra’s banden met de maffia te onthullen.’

Sinatra’s advocaat eist vóór publicatie inzage in het Esquire-stuk, zodat hij ‘ongepaste verwijzingen naar de georganiseerde misdaad’ kan schrappen. Talese weigert. Een impasse volgt. Wekenlang wordt Talese uit de buurt van Sinatra gehouden, maar eigenlijk vindt hij dat wel best. Hij leeft zich uit op de ‘gewone mensen’ in de entourage van Sinatra. Zijn kleermaker, zijn kapper, de acteurs uit films waarin Sinatra de hoofdrol had, de dame die zijn haarstukjes draagt als hij toert. Talese: ‘Een gesprek met Sinatra was toen niet langer belangrijk. In feite was het een voordeel niet met hem te praten… wat kon ik hem nog vragen? En ik zou gewoon standaard antwoorden krijgen.’

Zijn methode – ‘the fine art of hanging around’ - maakt van Talese’s verhaal een klassieker, zal David Wolf beamen. De redacteur van The Guardian Long Read noemt het ‘the greatest “writearound” of all time’ - een writearound is een verhaal waarbij de journalist geen toegang heeft tot het centrale personage. Wolf: ‘In wezen vond het Sinatra-verhaal dat genre uit.’

Gay Talese (rechts) met zijn zus Marian en zijn oudersJoseph en Catharine, 1947 © Marianne Barcellona / Getty Images

Terug in New York schrijft Talese een profiel van 15.138 woorden. De eerste zin – zwoel, in een verlopen bar – moet iedere schrijver van literaire non-fictie kunnen dromen: ‘Frank Sinatra, holding a glass of bourbon in one hand and a cigarette in the other, stood in a dark corner of the bar between two attractive but fading blondes who sat waiting for him to say something.’

De mooiste zin bevat de evocatie van Sinatra’s songs en is vintage Gay Talese, met z’n soepele, ritmische inzet (… it was music to make love by, and doubtless much love had been made…), het beierende rijm (… in cabin cruisers and cabs and cabanas…), waarna hij opbouwt naar een climax over such ballads waarvoor mannen de zanger eeuwig dankbaar zullen zijn, for which they may eternally hate him.

Hoe schrijf je zoiets?

‘Eerst met een potlood’, mailde hij, onbedoeld geestig, ‘dan met pen op een geel, gelinieerd blocnote, en ten slotte op een typemachine. Stap voor stap, opnieuw en opnieuw.’

Vanity Fair riep Frank Sinatra Has a Cold uit tot het beste literaire non-fictieverhaal van de twintigste eeuw. Zou dit dan de mooiste zin ever zijn?

‘Ik betwijfel het’, reageert Talese prompt. ‘Ik heb er creatiever geschreven. Ik was op mijn best als ik niet over beroemdheden schreef, als ik niet kon vertrouwen op hun bekendheid. Dat is de uitdaging van de schrijver: een lezer laten geven om iemand van wie ze nog nooit hebben gehoord.’

Zelfs de beste schrijvers kunnen niet zeggen wat ze onder een longread verstaan. John Schoorl staat nooit stil bij wat hij doet, en hoe hij dat doet.

‘Ik denk in verhalen’, mailt hij. Een vaginakoning in Bangkok, een Trump-schilder in Florida, Hockney in Los Angeles. Hij zocht de ziel van Frenkie de Jong, schreef over kattenkrabpalen en carnavalshits… Schoorl: ‘Hoe verder je zoekt, hoe breder het wordt. Ik begreep hoe dat moest, een goed begin, een laatste zin, het werd een obsessie, is een obsessie. Elke dag weer, nog steeds. Alleen het volgende verhaal telt.’

Hij wil herinnerd worden, mailt Talese, als een verslaggever, een reporter voor wie schrijven ertoe deed

Dat de lange, eigenzinnige verhalen van John Schoorl nu nog steeds gelezen zouden worden, zag begin deze eeuw niet iedereen aankomen – ik ook niet. Door internet lazen nieuwe generaties mediaconsumenten amper nog. Ze keken koppen. Dat zouden ze blijven doen. De kwaal was chronisch. Het ging niet meer over.

Begin deze eeuw leek al het nieuws vooral korter te moeten worden – meer dan de 140 tekens van een tweet leek niet aan millennials besteed. Het nieuws kromp nog harder dan de budgetten van uitgevers. De redacties krompen. De kranten krompen. En dus kromp ook de longread.

Waar het tij keerde? Men zegt dat de omslag gek genoeg óók online begon. In december 2012 publiceerde The New York Times op internet Snow Fall, een rijkelijk met infographics aangeklede reconstructie van een ongeluk waarbij skiërs bedolven raakten onder een lawine.

Die longread suggereerde dat lange verhalen wél gelezen werden – maar of dat ook werkelijk zo was? Was de wens niet de vader van de gedachte? Een tijdlang had iedereen de mond vol van Snow Fall- maar vrijwel niemand las het uit.

Bij The Guardian zag Alan Rusbridger – tot 2015 hoofdredacteur van de Britse krant – ook andere signalen van groeiende belangstelling voor ‘het hele verhaal’: notoire longform-tijdschriften als The New Yorker en de London Review of Books behaalden hogere oplages. Het succes van websites als longform.org en longreads.com – die doorverwezen naar lange verhalen op internet – suggereerde dat hier iets te halen viel.

Sinds 2014 publiceert The Guardian Long Read drie keer per week een verhaal van ten minste vierduizend woorden. In het beste geval, zegt Long Read-redacteur David Wolf, combineert dat verhaal storytelling met deep reporting om de lezers iets te vertellen dat ze nog niet wisten, of dat nou een serieus onderwerp is (wat er gebeurde na de Slag om Mosul), of ogenschijnlijk iets triviaals waarachter een groter idee schuilgaat (zoals het verhaal van de Britse sandwich).

Je vindt het langere verhaal nu (nog steeds) in The Guardian, The New Yorker, The Atlantic, Granta, The Huffington Post, The New York Times, The Washington Post, Pro Publica en talloze andere, ook niet-Engelstalige media. Ook in Nederland, waar de Volkskrant en NRC steeds vaker de ruimte nemen voor een goed uitgezocht verhaal. Zo publiceerde de Volkskrant vorig jaar Rik Kuipers Liefdesbrieven van een kampbeul als een dagelijks feuilleton (in zes delen van elk 3500 woorden). En ruimde NRC een heel katern leeg voor Ria is weg, waarmee Freek Schravesande de tot nu toe langste Nederlandstalige longread schreef: achttienduizend woorden – en niemand klaagde.

Hoe moeilijk kon het zijn, de redding van de journalistiek? Gedegen onderzoek naar wat de lezers nog niet wisten. Ambachtelijk verteld – met al de aan literaire fictie ontleende middelen die Gay Talese al veertig jaar toepast.

Waren we dáár nu zo door van de kook gebracht?

Als John Schoorl die kille woensdag in 2016 het hekje openduwt en aanbelt bij Gay en Nan Talese is een dag eerder The New Yorker verschenen met een voorpublicatie uit The Voyeur’s Motel.

In e-mails heeft Talese het bezoek uit Nederland gewaarschuwd. Dat boek, schreef Talese, gaat over een moteleigenaar die dertig jaar lang zijn gasten door roosters in het plafond begluurde terwijl zij zich onledig hielden met elke denkbare én elke ondenkbare vorm van seks, en hij zich daarboven bedeed…

Dat boek zal dus wel wat stof doen opwaaien. ‘Ik denk dat ik bezet ben en onder grote druk sta als je in New York bent.’

De bizarre geschiedenis begint voor Gay Talese in 1980 met een handgeschreven brief van een zekere Gerald Foos. Talese schrijft dan aan Thy Neigbor’s Wife, zijn al bij voorbaat geruchtmakende ‘studie’ naar seks in de VS.

Die vent begrijpt mij, moet Foos hebben gedacht.

De eigenaar van het Manor House, een motel aan de ruwe rand van Denver, vertelt dat hij zijn gasten al jaren bespiedt, hoe ‘een echtpaar uit Colorado het bed deelt met de jonge hengst die in dienst is bij hun stofzuigerzaak’, een zakenman langs wipt voor een vluggertje en gehuwde vrouwen hun stiekeme lover oraal bevredigen.

Hij zag alles, claimt Foos. Enerverende seks, ‘de grootste penis ooit’, maar ook beroving, incest, bestialiteit en verkrachting. Zijn voyeurisme dient een doel, zegt Foos. Hij lijkt zelf te geloven dat het logboek waarin hij registreert welke gasten wat met elkaar uitspoken van wetenschappelijke betekenis is, als een nieuw rapport van Masters & Johnson.

Omdat Foos weigert met naam en toenaam zijn verhaal te vertellen, begint Talese de voyeur te vergeten. Totdat Foos in 2013 meldt dat-ie zich heeft bedacht. Hij loopt tegen de tachtig, wat justitie hem ten laste kon leggen is verjaard, en Foos wil on the record. Hij snakt naar erkenning als ‘grootste voyeurist ooit’ en ziet zichzelf al in het talkshowcircuit.

Talese schrijft The Voyeur’s Motel, verkoopt de filmrechten aan Steven Spielberg, gunt Foos een deel en slijt een voorpublicatie aan The New Yorker.

Maar dan, op 30 juni, dondert Gay Talese van zijn voetstuk. Niet de masturberende voyeur wordt betrapt met zijn broek op zijn enkels, maar de patroonheilige van ‘het beter vertelde en waargebeurde verhaal’.

Een verslaggever van The Washington Post heeft bij het kadaster in Denver uitgevogeld dat Foos niet al die jaren de eigenaar was van zijn motel; hij heeft de Manor House in 1980 verkocht en het pas acht jaar later teruggekocht. Als dát al niet klopt, is de onderliggende vraag, wat heeft die gek dan nog meer verzonnen?

Talese is verbijsterd. Foos heeft ’m genaaid. Twee weken voor The Voyeur’s Motel moet verschijnen neemt Talese afstand van zijn boek, waarvan de geloofwaardigheid ‘down the toilet’ is. ‘Ik had geen woord moeten geloven van wat hij zei.’

Net als de journalistiek zelf heeft Gay Talese alles gewonnen, status, miljoenen aan royalty’s en filmrechten, en dreigt hij nu alles te verliezen. Hij ziet zichzelf terug in media die wel raad weten met gevallen sterren. Staat te kijk als de topverslaggever die een sterk verhaal niet stuk checkte toen dat moest.

Als Talese dit al niet checkte, heeft hij dan niet veel vaker de waarheid geofferd aan een sterk verhaal?

Omdat hij Gay Talese is, verliest niet alleen zijn eigen reputatie aan glans. Puristen en piskijkers storten zich op het genre van the new journalism dat hij in meer dan zestig jaar als weinig anderen z’n smoel heeft gegeven.

Het voyeursmotel leest als een boerse klucht, niet over seks, maar over journalistiek. Het kan geen toeval zijn dat Gay Talese zijn collega’s een morele spiegel voorhoudt door in dat boek de eerste zin te citeren van zijn portret over The New York Times. ‘De meeste journalisten zijn rusteloze voyeurs die de wratten van de wereld (…) zien.’

Het zit in ons, lijkt hij te zeggen. Het zit in mij. Maar jullie zijn geen haar beter.

Daags nadat hij zijn boek verloochent, herroept Gay Talese die verklaring. Hij blijft achter The Voyeur’s Motel staan. Foos is een buitengewone voyeur, al was hij soms ook een onbetrouwbare verteller van zijn eigen verhaal.

En die acht jaar dan?

Foos verzweeg, biecht hij Talese op, de verkoop van het motel omdat de koper een vriend was, én een mede-voyeur, die Foos niet wilde beschadigen. Dankzij deze vriend kon Foos die acht jaar blijven gluren. Hij had een sleutel, deed het bijna dagelijks, soms samen met de vriend.

Daarmee lijkt – want wat is ooit zeker? – de grootste twijfel over het verhaal van Gerald Foos weggenomen. Gay Talese had allicht beter moeten verifiëren, en mogelijk was de voyeur gewoon te ranzig voor het preutse Amerika.

De reputatie van Talese als de ‘godfather van de nieuwe journalistiek’ zal geen blijvende schade overhouden aan zijn faux-pas, zoals we hem ook zijn mindere stukken, die soms saai en langdradig waren, vergeven. Wie zulke fascinerende boeken schreef als The Kingdom and The Power en Honor Thy Father val je niet lastig met een off-day.

Komend jaar moet nog een boek verschijnen, Bartleby and Me, over de schrijver van obituaries en andere zonderlingen die Talese ontmoette. Of dat boek ook zijn eigen necrologie zat bevatten?

Hij gaat niet op mijn vraag in. Hoe hij herinnerd wil worden?

De antwoorden die hij niet geeft tekenen hem het meest. Niet de bestsellerauteur. Niet de peetvader van the new journalism. Niet de schrijver van literaire non-fictie. Hij hoeft er niet zo nodig bij te horen. Hij wil herinnerd worden, mailt Talese, als een verslaggever, een reporter voor wie schrijven ertoe deed, die zijn stukken maakte op een wijze waarvoor de literaire wereld respect kon hebben.

Inderdaad, een bijzondere kerel.