We waren negentien en sliepen hand in hand. We kwamen aan op een prachtig eiland dat Milos bleek te heten. Op de kade stonden eilandbewoners die kamers te huur hadden. Wij gingen in zee met Stavros, die ons in zijn pick-up-truck al hoger de heuvels in reed.

Ik las Een man en zag in iedere Griek een vrijheidsstrijder. We waren zielsgelukkig met ons appartementje. ’s Ochtends haalden we brood, we gingen zwemmen in een baai, en tussen de middag waren we terug voor een siësta. Er stond geen zuchtje wind en we lagen bloot en wijdarms en -beens los van elkaar op bed, smachtend naar koelte. In het belendende appartement was de schoonmaakster druk aan het stofzuigen met een radio op de achtergrond, tot de motor van een pick-up-truck klonk. Het geluid van de stofzuiger maakte alras plaats voor een meer menselijk geluid. De schoonmaakster kreunde, Stavros gromde, en als het kreunen overging in gillen, werd de radio harder gezet. Wij lagen te luisteren, overmand door de hitte en door iets onbenoembaars. Als de rust was weergekeerd, kleedden we ons aan en daalden af naar het dorp, om een ijsje te eten.

Oriana Fallaci, Een man, Vertaald uit het Italiaans door Henny Rip, Bert Bakker, 7e druk 1983, 522 blz., €39,95 (antiquarisch)