Op een bank tegenover het café een kortgeknipte jonge man die, luidop en met Haagse tongval, bekend maakt dat hij schizofreen is. Vijf minuten daarna roept hij dat 68 het beste wijnjaar was van de vorige eeuw.
Het terraspubliek keek er niet van op. Niemand wist het beter. Hoewel het allemaal nette mensen zijn.
Traag zette ik de sloop van mijn moccacarameltaart voort. De asperge is dood, leve de mossel! Dacht ik. Zou ik mijn publiek kunnen verleiden om ze allebei bij de kladden te pakken, en samen in de pan te gooien?
Die redelijk suggestieve stengel gepaard aan het niet minder evocatieve weekdier? Maar op de weg naar huis, halverwege wel geplaveid met een hoog bejaarde damesdrieling, deden zich geen mosselen voor. Onder die omstandigheden val ik, dweepziek als ik ben, terug op sexy linzen en frivole koriander.
Hoewel peulvruchten weinig zinnelijk zijn, komt bij het zicht op linzen tegelijkertijd het omslag van Liefde zonder vrees in beeld. Voortvarend wetenschappelijk werk dat in de jaren vijftig menig bed in beweging hield. Denk ook eens aan het geluid van linzen. Of doe dat niet.
Water in de pan. Daar een stuk gemberwortel, een laurierblad en twee koppen linzen bij. Vuur. Water af gieten van gare linzen. Gember verwijderen. Bij de linzen gaan drie eetlepels olijfolie, de helft daarvan aan tomatenpuree en iets minder mosterd uit bijvoorbeeld een plaats als Dijon. Maar Doesburg of Groningen mag ook.
Twee bos(ch)uien aan schijfjes. Een hap gemalen korianderzaad en een flard verse citroenschil. Zonder wit. Het beste zout en de pinnigste peper. Veel te veel klein geknipte verse koriander en drie gekookte, in schuine moten gesneden asperges ronden de zaak af. Achteraf is het een wonder hoe je uit zon plantaardig bric-à-brac iets zo aangenaams kunt knutselen.
Daarom blijft het de vraag of je voor deze schotel op minder terug kunt grijpen dan die fles uit 68.