Vijf gehaktballen at de jongen naast mij. Niet al te grote ballen. Ik overwoog de verwachting mosselen te eten. De komende avond. Intussen had de grijze heer aan mijn andere zijde, elke binnenstebuiten gekeerde centimeter zichzelf, een Amerikaan er al twee keer op gewezen dat diens fiets verderop thuishoorde.
Mijn gedachten dreven terug naar de tijd dat de as van Pieter Goemans nog niet verstrooid was vanaf de brug over de Prinsengracht en zich daar vlak bij de winkel in fijne vleeswaren, en andere uitgekozen lekkernijen, van Dikker & Thijs bevond. Ogend als de vestibule van luilekkerland tijdens de verbouwing, rommelig maar van boven tot onder vol smakelijke verwijzingen naar alles wat voor iets meer geld dan gebruikelijk naar binnen valt te proppen. Was het zaterdagmiddag en had je geluk, kon je tegen vieren het echtpaar Carmiggelt binnen zien schuiven. Bogen zich met lauw enthousiasme over de uitgestalde koopwaar en begonnen lekker veel in te slaan. Omdat, zoals elke week, het nakroost de zaterdagavondse broodmaaltijd kwam gebruiken. Ik, in nauw bedwongen soberheid, kwam er voornamelijk voor de ossenworst. De beste van de stad, Sal Meijer niet te na gesproken.
Opeens stond het pand in de steigers en na enige tijd verdwenen ze weer. Nieuwe pui, nieuwe winkel. Door de binnenhuisbeul met de hals naar een fantasieloze toekomst gericht. Nog wel dezelfde winkelknecht. Maar aan diens kop van onkoosjer pekelvlees was ik allang gewend. Ik verzocht om de gebruikelijke honderd gram ossenworst. Helaas niet voorradig, kraste de fluim. Paste niet meer in ons assortiment, fleemde de kwast.
Kort daarna ging de zaak over de kop en gaf ook Simon de pijp aan Maarten. De grijze heer betaalde en schreed, alsof hij nooit zou sterven, richting Nieuwe Lutherse Kerk. Toen ik, op een oud programma van Kurt Jooss, daar een aantekening van wilde maken viel mijn oog op de vorige: het woord is béchamel geworden, en: de poes lust geen couscous.
Daar knapte ik weer tamelijk van op.