Op een heldere winterdag, behoorlijk lang geleden, liep een jonge vrouw in lange jas van strenge snit en daaronder kaarsrechte broekspijpen, over het bevroren trottoir in de Huidenstraat. Even zijde. Het was op dinsdag en vijftien januari tegelijk.

Wanneer ik eraan terugdenk, had ik mij tot nu toe niet gerealiseerd dat zich daar nu een groentewinkel bevindt. Het is de winkel waar ze in het aspergeseizoen de asperges toegedekt hebben met een vochtige geblokte blauwe handdoek. Waar ik als belangrijke bijkomstigheid aan kan toevoegen dat ik weleens biljartte met een man die een jasje droeg gemaakt van droge geblokte blauwe handdoeken. Een echt colbertjasje. Ik weet nog wie dat was maar niet meer wie er won.

De in zichzelf gekeerde, maar daarom nog aanlokkelijker, vrouw met haar dat in de vorm van zwarte krabscharen om haar hoofd golfde, liep langs de groentewinkel die er toen nog niet was. Het is een kwestie van ritme: asperges, geblokte blauwe handdoeken, biljarten en schrijven en glanzend golvend haar. Nu ik het erover heb, de kleinst denkbare hoeveelheid ritme zit verborgen in zuurkool. In goede zuurkool. Zowel in de structuur, alsook in de smaak.

De beste zuurkool is te koop daar waar ooit die vrouw langsliep. Het jaartal was 1955 en in haar hand droeg zij een bos wilde takken, gedeeltelijk in wit papier gewikkeld. Haar gang was als van een resolute Thompson’s gazelle.

Daar, in de Huidenstraat op nummer 26 was destijds, zo denk ik nu, een kleine warme drukkerij gevestigd. Omdat ik mij kan herinneren hoe het gedempte ritme van de Degelpers zich zacht vermengde met het ongeknakte ritme van haar tred. Wat werd er gedrukt? Iets als «Au terme d’une longue route/ heureux qui trouve la choucroute»?

Ja, zo zat het. De vrouw was nog niet helemaal gelukkig, maar aan het eind van haar weg zou zij zuurkool eten, en ze zou geheel gelukkig zijn. Vreemd is dat wel. Elf uur ’s ochtends.