Je moet in de grote stad geboren zijn om, indien toepasselijk, te mogen zeggen dat het buiten, in het slordige bos, zo lekker ruikt. Zelfs de geur van verse linzenpuree haalt het daar vaak niet bij. Al is bos een beetje verdacht, al is het slechts een beetje. Dat schoolt daar allemaal maar bij elkaar. Boven die onbuigzame bomen en daaronder iets te veel sluipend zuigkruid.
Maar bos heeft wel degelijk een functie. Het is een vegetatief vergrootglas. Van sommige gedachten. Van bijna alle woorden. Ook van muziek, indien. Al mag muziek niet in het bos. Bos geeft soms vochtige impulsen. Dan kraakt het bos. Bos maakt ook hongerig. Vroeger kwamen wij na het bos graag in restaurants waar wel eens iets misging. De poes kwam niet op tijd langs en de ober al helemaal niet. Wij aten daar altijd eendenborst. Waarom wisten wij niet precies.
Ik heb het over het vroeger waarin eendenborst nog een plattig waaiertje was. Dat was iets waar je je wat eendenborst betreft aan vast kon houden. En al zijn er plaatsen in dit land waar ze wel eens moeite hebben om met hun tijd mee te gaan, niet in het hedendaagse restaurant. Zodat passief waaiertje daar actief torentje is geworden. Van eendenborst. Interactief torentje zelfs. Daarom was het ook zo spannend in dat restaurant. Die mevrouw met dat decolleté van een tijgerhaai daar even niet bij opgeteld, Want liet je vanaf je torentje een scherfje borst opvliegen, zag je daar wat wij al dachten: verse linzenpuree! Vanzelf geen dessert, maar vooral om de nasmeulende linzenpureewalm zo lang mogelijk vast te houden en veilig naar huis te dragen. Langs grootstedelijke gevels en te gekke andere architectuur. Onder een met motregen gepaneerde stilte.
Daarom schopten we, waar het maar kon, tegen lege koudetheeblikjes. Dat is ook weer helemaal in.