Koude doet de toekomstige herinneringen inbranden als vergeten wildezwijnenbloedworst in een uit het puurste tantalium gesmede bakpan.
Warmte maakt vergeetachtig.
Maar dat is allemaal nog lang niet ontdekt. Een ijzige zolder vol appelen hadden we. Geen enkele smaak daarvan is verloren gegaan. Eet ik nu wel eens een zeldzame appel, wordt bijna ogenblikkelijk die zolder de geestesooghoek binnen gesmokkeld.
De enkele keer dat warmte de herinnering een kontje gaf gebeurde dat toen ik zo'n jaar of zeven was. Mijn excuses voor de hierdoor optredende leemte in mijn theorie is dat het tevens de eerste keer was dat het begrip oneindigheid vat op mij kreeg. Halverwege de Plantage Middenlaan. In augustus en zo warm als maar mogelijk. Op dat moment was ik er vast van overtuigd dat er op de hele wereld niets langers bestond dan de Plantage Middenlaan. Oneindig, om kort te gaan.
Waar ik vanzelfsprekend naartoe wil, is dat ik in een andere zomer meer dan tien jaar later, aan het eind van de avond eens, misschien wel op dezelfde hoogte als waar de oneindigheidsbelevenis plaatsvond, over het hek van Artis ben geklommen. Achteraf bekeken een goede en een slechte daad. Hoewel licht bevreesd, liep ik daar als een losgebroken ringstaartmaki in het duister rond. Langs de nog donkerder hokken van de dieren, waaruit driftige geuren en aarzelende geluiden opstegen.
In de stilstaande nachtlucht bevond ik mij plotseling tegenover een eenzame tapir. We keken naar elkaar en voor een ondeelbaar ogenblik hadden wij elkander lief. Ik weet het nog goed omdat ik het inmiddels ook wat koud had gekregen. Ik vind het heel vervelend dat ik dat nog weet. Want ik realiseer mij heel goed dat ergens in Europa een slecht mens rondwaart die weet dat tapirs eet- en kweekbaar zijn. Zeer geschikt om het huisrund te vervangen.
Misschien zijn zij zelfs wel oneindig lekker.