Tegenover het Centraal Station, waar het Damrak de valse kaken wijd openspert, kun je de resten van het Victoriahotel vinden. Bijna één uur ‘s middags, het tijdstip waarop Hemingway en Bukowski meer dan een half dozijn «straight up» binnen hadden, maar hier is de bar nog potdicht.

Ik heb de eerste zoute vis van die dag al lekker vochtig achter de kachel liggen, maar iets blijft er knagen. Het was een goede haring. Door nette haringman met gepast gebrek aan mimiek schoongemaakt. Voorgezet op nieuw karton, met scherp prikkertje en spierwit servet. Vlekkeloos. Waarbij ook nog de gratis bijbehorende Corenwijn. Drie maal kouder dan de neus van de vage terrier, patrouillerend aan de zuidzijde van het magisch vlak waarop de kraam zo voorbeeldig gelegen is. Aan de noordkant is een struise baksteenkerk te zien. Links en rechts doen er niet toe.

Elk voorjaar knaagt het weer. Alleen met nog meer haring is het mogelijk de herinnering aan de in vroeger dagen bij Hannes Meinkema thuis gedronken door eigen lichaams kracht uitgeperste (iets te zoete) vlierbeslimonade weg te krijgen.

In plaats van het gezonde hedonistische duister doe ik de door schrale junizon uitgebeten serre eer aan. Waar West-Bevelandse zombies en heksen uit Oost-Dakota elkaar te krachtig en gedeeltelijk draadloos toespreken. Aan de straat zijde de normale ensoreske parade. Hier en daar een verademing brengende lege plek.

Gearriveerde haring heeft het om niets een beetje warm gekregen en doet vooral dankzij een broekje van bladsla Victoriaans aan. Dat hij niet naar haring smaakt is zijn schuld niet. Kruikje Corenwijn op lichaams temperatuur valt niet open te krijgen. Servet? Haring overwonnen hebbende zie ik neer. Vanaf de haringpiramide. Want, voor elke haring die uitverkoren is mijn tanden te passeren hebben 999.999 soortgenoten eerder het leven gelaten. Als ei, larve of haringkindje ten behoeve van het menu van andere zeewezens.

Hoe is het inmiddels met Hannes?