Aardig: een groente die naar een dier is genoemd. Het was een beperkt aantal jaren geleden, in Frankrijk en het zal wel weer Décazeville zijn geweest.
Hij heet zébrine, en is een violet met wit gestreepte aubergine. Geestesoog wat verder open, meen ik zelfs hem lang daarvoor te hebben zien opdoemen. Weer afdoemen ook; gegeten ho maar.
Ik kijk graag naar het plantaardige. Koddige ananas, bleke citroenen met wilde tepelachtige uitsteeksels en minuscule bananen, die voor een nog welwillender oog dan het mijne op dolfijnvormige luipaardjes lijken. Sinds de warmte uit niets vrolijke zwarte vlekken te voorschijn bracht. Ik ben een fruit-watcher.
In de tijd dat voor oudere dames het rood van de aardbeien te vergelijken was met de lippen van Asta Nielsen, en voor anderen de knolselderij even ondoordringbaar als de knieën van Marika Rökk, was mijn moeder al food-trendwatcher. Trend was een helder begrip, in die jaren. Ze zag op de kalender wat voor seizoen het was en kocht de verse producten die daarbij toepasselijk waren. Trendyer kon het niet. Alles met mate, vlak na de Tweede Wereldoorlog. Brood en al het broodachtige moest nog wat op krachten komen, fruit en vooral groenten hadden al snel hun weemoedig elan weer te pakken. Appeltjes waren nog wat klein. Sommige heetten, weliswaar onder protest, sterappeltjes.
Behalve «watchen» deed mijn moeder ook aan «touchen». De
ware vrucht mocht in de hand genomen worden en op uitwassen van parasitaire aard en ondermaatse bewaarbewustheid geïnspecteerd. Naoorlogse groenteboer, altijd en eeuwig in de weer met weder opbouw, was het daar vaak niet mee eens. Regelmatig werd ze er uitgeknikkerd. Eerst bij Estejee, op de Nieuwmarkt. Daarna De Jong, in de Langebrugsteeg. Ten slotte bij Victor Berger. In de Staalstraat.
En alle groenhandelaren daar tussen. Ik kon niet overal controle op houden.
Je hebt het als kind al druk genoeg met doktertje spelen en leren fietsen.