Als er ooit geen blauwe hemel boven de Amsterdamse Jodenbreestraat hing, was het afgelopen zondagmiddag wel. Niet alleen daarom was het een daad van verlichting het onmetelijke Chinese restaurant Nam Tin binnen te stappen.
Want, hoe leuk gevonden, eens had men mij verteld dat deze zelfde naam ook Blauwe Hemel betekent.
Er groeit een boomtak door de muur heen daar, en daaraan hangt een rode banier: «Drink harmonieus eet glorieus.» Liet ik mij graag voorschrijven. Ik viel aan, mijn stokjes volgden mij.
De eerste gang stond in het teken van de oester. Uit het hoofd legde ik de buitenlandse gast uit dat hij tegenover de Crassostrea gigas zat. Een aartszwerver, afgedwaald uit de Beringzee, ten slotte niets minder dan de zuidwestelijke eilanden gevonden hebbend om zich al Zeeuws zeewater zuipend aan smaakvolle vervetting te wijden.
Helaas vond de gast de saus beter dan de oester. Een wankel moment, maar snel gepasseerd.
Een volgende impasse werd door de gast vruchtbaar benut door mij een theorie aangaande de overeenkomsten tussen de Chinese en Italiaanse keuken toe te schuiven. Hoewel ik aanvankelijk iets tegenwierp, in de vorm van een lijstje door Confucius gesuggereerde tafelmanieren, leek het mij allengs beter hierover te zwijgen, exoterisch en afdoende.
Mond opnieuw geopend had goed gevolg. Het werd een gekkenhuis daar beneden. Niemand luisterde naar niemand. Beignets van rammenas en pastinaak dansten rond bijna transparante reservoirs vol geurige vleessoorten.
Tegen het eind van ons samenzijn stak mijn tafeldeler een aangebeten kroketvormig voorwerp omhoog. Waarin ik al eerder goedgare mango over minzieke garnalen had zien struikelen. Natuurlijk wist ik wat daar ontbrak en mocht ik hem op de ter indoping wachtende magere mayonaise wijzen.
Dekselse Chinezen.