Een, op jezelf na, lege coupé. Dat is prettig reizen, zo aan het eind van de ochtend, en die paar centen voor de eerste klas best waard. Rechts, met mijn neus in de rijrichting, zat ik.
Mijn bril had ik afgezet. Om des te duidelijker in de krant te kijken. Een oude Herald Tribune. Die las ik toen nog. Al was Waverley Root al lang dood.
Artikel weet ik niet meer. Naar buiten kijkend zonder bril zag ik op het groen twee vage en dwaas door elkaar heen bewegende vlekken. Snel de bril weer op: spelende kalveren. Terwijl het toch al september was.
Twintig minuten later kwam ik aan in de stad Groningen.
De ontvangst in het grote naar hout en ander ouds geurende huis was allervriendelijkst. We kenden elkaar nog een beetje, uit 1979. Precies tien jaar geleden. Dronken koffie. Ik bewonderde het kleine hondje, een soort terriër, dat maar pas tot de familie was toegetreden.
Mickey heette het hondje. Genoemd naar Mickey Mouse, vertelde hij. «Dag hondje», zei hij steeds. Zacht en bijna verlegen. Hij had last van een lichte ademhalingsstoornis. Daarom klonk hondje als h-ondje.
«Dag h-ondje», zei hij steeds. Het klonk heel verliefd. Hij was verliefd op het hondje. Ik vertelde van de onverwachte, spelende kalveren in het weiland. Zijn vriendin zei dat ze, ook vanuit de trein en ook midden in een groot weiland, weleens twee jongens had zien vechten. Om de echt.
Ik maakte de fotos. Van hemzelf, en van hem en Mickey, het leuke hondje.
Buiten en binnen. In de tuin en de lege kamer op de eerste verdieping. De laatste fotos. Het laatste portret.
Nog van de vorige keer, in hetzelfde huis, kan ik mij herinneren dat we samen bruine boterhammen aten. Hij maakte ze zelf klaar. Fluitend smeerde hij de boterhammen. Ik zag het niet. Ik hoorde hem alleen fluiten. Veel boterhammen in mijn leven. Maar deze kan ik mij van allemaal het beste herinneren. Met kaas.