La Coupole, het café-restaurant aan de boulevard de la Montparnasse. Twintig jaar geleden liep daar een verdomd interessante vent rond. In de bediening.

Geen opzienbarend schilderachtige figuur. Ietsjes op leeftijd. Op en top correcte Parijzenaar. Met een bescheiden glimlach om de neusvleugels kwam hij de bestelling opnemen. Je kon zien dat het iemand was die met plezier naar zijn werk ging en zijn verblijf op die daartoe bestemde plek onderging als de ideale biotoop.

Wat ik graag at in La Coupole was een hareng baltique, op zichzelf een niet zo opzienbarend visje maar weldadig voorzien van zure room en appel, die het geheel hartstikke spirituoso maakten. Zou men mij te zijner tijd vragen naar de smaken die mijn leven en werk blijvend hebben beïnvloed, zou ik zeker dit wispelturige trio ter sprake brengen.

Ook daarna, tijdens de choucroute met bijpassend voluptueuze garnituur, bleef mijn oog regelmatig aan de bijzonder normale ober kleven. Diens blik gold ook een specifiek onderwerp. Dat waren de glazen, maar uitsluitend de nog halfvolle, op de leeggegeten tafels. Op weg naar de keuken maakte hij regelmatig een snelle tussenstop. Frommelde die glazen met resterende inhoud ergens onder een palm. Op de terugweg was een miniem flitsend gebaar genoeg om hetzij Sancerre of Gigondas in zijn welwillende keelgat te gieten.

Naarmate de avond vorderde werd zijn plastiek aanmerkelijk radicaler en in het oog lopend. Maar het overvolle La Coupole zelf was een dermate zwoel kolkende oceaan van meer of minder onthutsende details dat een golfje dronken kelner er ook nog wel bij kon.

Maar wat ik nu bedoel is dat je dit soort types niet meer ziet, nergens.

Waar zijn die onschuldige schobbejakken gebleven? Worden ze nu opgemerkt door anderen? Of schitter ik door afwezigheid op de plekken waar het echte leven plaatsgrijpt? Dan heb ik niets gezegd.