Het is vlak bij de hoek. Je hebt net de bocht genomen en verlaat het uitzicht op een enkele hoge toren om er de blik op twee andere voor terug te krijgen.

Het asfalt was er altijd nat, de lucht zelden blauw. Daar op die lege plek kon je het gezicht van de slager aantreffen. Elke keer weer van hetzelfde vreeswekkend rood doortrokken, en daarom zo rustgevend. Nu is er een immense holte. Laat je je langzaam voorover vallen, kom je op het perron van de ondergrondse terecht. Al noemen wij dat, en waarom eigenlijk, metro. Een Duitse slager. Geboetseerd naar een foto van August Sander, dan weet je het wel. Zijn uitstekende Nederlands door aderd met scherpe spekgeluiden. Het was ongetwijfeld niet de enige plek maar wel de meest dichtbije waar dat soort worst verkrijgbaar was. Keiharde worst. Niet van het varken. Nee, hij was vooral van zout, en koeienvet en al het eetbare wat zo’n dier in zichzelf op elkaar heeft gestapeld. Als hij opdook achter de toonbank, de slager, met de armen licht gekromd terzijde van zijn korte gestalte, gaf hij de indruk zojuist met die worst of vergelijkbaar vleesproduct gevochten te hebben. Maar wel degelijk gewonnen. De worst was indrukwekkend om te zien.

Zoals hij in zijn oersterke en uitdagende vel zat. Als een dikke dame op de kermis in haar onderjurk. Nauwelijks, maar adequaat.

In de pan gaf hij ruim zout en vet prijs. Glanzend als het duurste spatbord kwam hij er weer uit. Soms scheurde het oppervlak, maar ook zonder beschermende huid bleef hij overeind. Lieflijk allerminst. Zijn rood was zwartrood. Op het bloeddorstige af.

Die worst aten wij het liefst. Midden in de zuurkool. Waar de zwaartekracht op haar hevigst is.

Het is denkbaar dat deze worst nog ergens voortleeft. Op een schilderij van Christian Schad?

Denk in het andere geval aan Wilhelm Busch: «Es blüht die Wurst nur kurze Zeit/ Die Freundschaft blüht in Ewigkeit».