Veel last van jeugdmoralisme. Had ik. Beloofde mijzelf blootshoofds en veelzeggend te leven. Niet zo moeilijk vlak na de oorlog. Sobere jaren. Je hart veerde al op bij het zicht op de damp boven het bord swingende groentesoep. Op zondag. Als bij de meeste halve arbeidersgezinnen was de keuken middelpunt van het huis. Dat spaarde brandstof in de woonkamer.

Hoewel we niet verschrikkelijk arm waren hadden we geen achterkamer.

In die keuken stond de tafel met rode poten, waarop de kat zich regelmatig uitleefde en die daarna rood werden bijgeschilderd. Klinkt vreemd maar ze bleven rood. Geen betere verklaring.

Wel plezierig was dat de vruchten nog op tijd kwamen. Keurig na de aardbeien de kersen en daarna pas de bessen met als klap op de vuurpijl de kruisbessen die toen nog klapbessen heetten. Had je geluk, kreeg je in de laatste week van juni het eerste groene zure appeltje. Vervolgens een ton goudrenetten en ging het snel bergafwaarts omdat druiven te duur waren en de rest nog uitgevonden moest worden.

Het was in die keuken dat ik pure preigedachte en toekomst vol schorseneren heb afgezworen.

Er gebeurde een wonder, iets wat bij ons eigenlijk streng verboden was. Want in die keuken kwam een fles wijn terecht. Zevenletterwoord Pomerol op het etiket.

In het Rijksmuseum de Wiener Pinakothek. Op het toneel van de Stadsschouwburg Ko van Dijk in Of Mice and Men. Hij speelde Lenny. Zijn tegenspeler droeg immer een rechterhandschoen, om die hand zacht te houden voor zijn vrouw. Daar begon de ellende.

Hoewel mijn moeder nog steeds elk stukje hout dat ze op straat zag liggen mee naar huis nam voor de kachel, aten we zo nu en dan wel biefstuk. Op aanraden van badmeester Appel, die mooi doorhad dat ik anders op geen enkele honderd meter ter wereld ooit enige kans maakte. De dag waarop een hap van biefstuk zich mengde met een slok van Pomerol, zag ik het licht. In mijn mondholte vond culinaire gemeenschap plaats. Het orgasme beeft nog dagelijks na.