«We zijn nu eenmaal weinig sterk in strategisch denken en dat gaat ons opbreken», zo besluit Peter Nijkamp (56), inmiddels staand in de deuropening van zijn werkkamer aan de Vrije Universiteit. Hij heeft aan een stuk door gepraat over de zorgelijke toekomst van de Nederlandse universiteiten. Tussen twee afspraken door, in de lunchpauze, want Nijkamp, tot deze zomer hoogleraar ruimtelijke economie in Amsterdam en sinds 1 juni voorzitter van de onderzoeksfinancier Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), benut zijn tijd graag zo efficiënt mogelijk.
Als íets duidelijk is geworden, dan is het dat het onvermogen om strategisch te denken in elk geval niet voor hemzelf geldt. De uitzonderlijk energieke Nijkamp, die naast zijn drukke werkzaamheden bij de NWO kans ziet om boeken te schrijven en aan de VU nog een aantal promovendi te begeleiden, beschouwt, analyseert en voorspelt. Nuchter, feitelijk en realistisch. Dat het met de Nederlandse universiteiten een ongewenste kant op dreigt te gaan, gaat hem aan het hart, want «wetenschap is mijn leven», maar is niets meer dan een kwestie van oorzaak en gevolg. Daarom heeft het weinig zin om, zoals veel rectors en collegevoorzitters onlangs deden bij de opening van het academisch jaar, boos en gefrustreerd te raken over het feit dat de universiteiten de komende jaren 143 miljoen euro moeten bezuinigen. Beter is het om op het onvermijdelijke te anticiperen en zo te proberen de schade te beperken.
Nijkamp steunt de forse bezuinigingen zeker niet, maar hij kan wel verklaren hoe het zo ver heeft kunnen komen. Want hoewel de universitaire budgetten al jaren teruglopen, staan het Nederlandse wetenschappelijk onderwijs en onderzoek er toch «naar internationale maatstaven helemaal niet slecht voor».
Peter Nijkamp: «We hebben zoveel goeie docenten, zoveel vernieuwingen op onderwijsgebied, zoveel fantastische onderzoekers. Al die mensen hebben er de afgelopen jaren alles uit geperst. Ze hebben avonden, week ends doorgewerkt om met de beschikbare middelen toch de mooiste producten te maken. Gewoon omdat ze zijn gegrepen door wetenschap.» Daardoor lijkt het alsof de universiteiten een bloeiperiode meemaken, een bloei die alleen maar groter zal worden nu overal in het hoger onderwijs het veelgeprezen bachelor/masterstelsel wordt ingevoerd. Met andere woorden: het lijkt zo goed te gaan met de universiteiten dat er best nog een beetje kan worden gekort. Dat is echter maar schijn, weet Nijkamp. Het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek verkeren in grote, acute problemen.
Nijkamp: «De universiteiten zitten momenteel in de klem van een heleboel moeilijke zaken. Allereerst is er de interne spanning tussen een individuele en een meer op massaliteit gerichte benadering van wetenschap. Onderzoeksprogrammas worden steeds grootschaliger en er ontstaan steeds meer mammoetfaculteiten, zoals hier aan de VU aard- en levenswetenschappen, waarin de oude faculteiten biologie en aardwetenschappen zijn samengevoegd met het Instituut voor Milieuvraagstukken. Tegenover die beweging staat de individuele docent en onderzoeker, die in zijn studeerkamer met zijn eigen minigebeuren bezig is, die zijn onderwijs het liefst naar eigen inzicht wil invullen, en die vaak helemaal geen behoefte heeft om aan een groter programma te worden opgehangen. Dat is een zaak waar de universiteiten permanent tegenaan lopen de laatste tijd en waar ze vaak geen goede balans in weten te vinden.»
Daarnaast zijn er externe problemen. Nijkamp: «Dan gaat het om de presentatie van de universiteiten naar buiten toe, richting het beleid en de samenleving. Op dat gebied doen we het niet goed. Wetenschapscommunicatie is een van de slechtst ontwikkelde takken van sport in de hele universitaire wereld. Natuurlijk hebben we websites en persberichten, maar die geven de samenleving blijkbaar onvoldoende het gevoel dat wetenschap zó mooi is, zó belangrijk dat het de volle steun verdient. Het is natuurlijk ook moeilijk; als een van mijn promovendi een fantastische hogere-ordevergelijking afleidt die uniek is, wordt de samenleving daar dan warm van? Nee.»
Van de maatschappij zal dus niet zo gauw het idee uitgaan dat er meer geld naar hoger onderwijs en onderzoek moet. Nijkamp: «Nu denkt men eerder: wat er op wetenschap wordt bezuinigd, wordt in elk geval niet op ons bezuinigd.»
Politiek draagvlak voor wetenschap ziet hij wel politici bedienen zich graag van de slogan «Nederland kennisland» «maar dat wordt niet omgezet in daden». Afgelopen maart heeft Nederland zich tijdens een topontmoeting van de Europese ministers van Onderwijs in Barcelona gecommitteerd om op termijn drie procent van het bruto binnenlands product aan wetenschap te spenderen. Op dit moment ligt dat percentage rond de twee, waarmee Nederland ver achterloopt op andere EU-landen, zoals Duitsland, Frankrijk, Zweden en Finland, die nu al boven die drie procent uitkomen. De huidige bezuiniging is rechtstreeks in tegenspraak met de afspraken van Barcelona.
Nijkamp: «Beleidsmatig gezien is het bijna scandaleus wat er nu gebeurt. Om die slogan Nederland kennisland waar te maken, zouden we echt eens een sprong vooruit moeten maken. Twee van de drie regeringspartijen wilden dat ook; CDA en VVD noemden in hun verkiezingsprogramma zelfs concrete bedragen die erbij moesten. Maar men zit nog niet in de regering of het wordt omgebouwd tot weer een bezuinigingsronde iets wat niemand ooit had verwacht. We willen tot de besten behoren, maar als het zo doorgaat dreigen we in Europa een ontwikkelingsland qua wetenschap te worden. Wat dat betreft kan ik me de woede van de colleges van bestuur goed voorstellen.»
Al deze zaken de interne reorganisaties, de weinig succesvolle externe beeldvorming en de voortdurende geldproblemen leiden volgens Nijkamp tot grote spanningen binnen de universiteiten. De instellingen doen er alles aan om de problemen op te lossen. Een van de eerste reflexen is elk jaar weer om te proberen meer studenten te trekken. Want studenten leveren geld op: voor elke inschrijving bij een alfa- of gammastudie krijgt een universiteit 2500 euro van het rijk, voor bètastudenten is dat anderhalf keer zo veel, en de vergoeding per uitgereikt diploma kan oplopen tot 12.000 euro. Tegelijkertijd loopt de belangstelling voor «klassieke» universitaire opleidingen, zoals wiskunde, natuurkunde, Frans of Duits, echter al jaren terug. Om te voorkomen dat dat zou resulteren in een teruggang in het totale aantal studenten komen de universiteiten daarom de laatste jaren steeds vaker met nieuwe, interdisciplinaire opleidingen, met namen als medische natuurwetenschappen, natuur wetenschappelijke milieukunde en beleid, cultuur en organisatie. Deze opleidingen worden veelal samengesteld uit onderdelen van al bestaande studies.
Nijkamp waarschuwt voor die handelwijze: «Je kunt zeggen dat het vanuit een universitair bestuur slim is om zoiets te doen, want je moet geld binnen zien te krijgen en dan moet je af en toe gekke sprongen maken. Maar een universiteit moet leven bij de gratie van intellectuele creativiteit. En daar zit op dit moment een probleem. Door die permanente rondes van bezuinigingen krijg je een interne cultuur waarbij de belangrijkste vraag niet zozeer is: wat is intellectueel uitdagend? maar: welk arrangement kunnen we vinden om te zorgen dat we via voldoende aantallen studenten onze financiële positie zo gezond mogelijk houden? Alles wat maar kan dienen om meer studenten te trekken, is meegenomen. Maar de kans is daarbij wel dat je mensen gaat grootbrengen in een non-discipline, een potpourri waarbij het kernobject van de wetenschap volstrekt onduidelijk is.»
De econoom vreest de effecten van deze ontwikkeling op de lange termijn. Immers, hoe moeten de samenleving en de beleids makers ervan overtuigd raken dat er meer geld naar de universiteiten moet als deze steeds meer opleidingen aanbieden die op intellectueel gebied weinig toevoegen? In dat geval zal de neiging om nog verder te bezui nigen alleen maar groter worden.
Nijkamp, die als voorzitter van de NWO de laatste maanden veel universiteiten heeft bezocht, ziet de instellingen zichzelf door de financiële nood ook in de vingers snijden bij de invoering van het Angelsaksische onderwijsmodel, waarbij de ouderwetse vierjarige studies worden opgedeeld in een driejarig bachelorgedeelte, gevolgd door een één- of tweejarige masterfase. Deze bachelor/masterstructuur (afgekort BaMa) heet de grootste onderwijsvernieuwing sinds de jaren zeventig te zijn. Een belangrijk doel ervan is om studenten een grotere keuzevrijheid te geven bij het samenstellen van hun studiepakket. Nijkamp: «De BaMa-structuur was in principe een unieke kans geweest voor de universiteiten om wat onderwijs betreft eens goed orde op zaken te stellen. Maar in plaats daarvan krijg je nu het verschijnsel dat ik the emperor strikes back noem. Docenten die het gevoel hebben in de gevarenzone te staan, dekken zich in tegen dreigende bezuinigingen. Ze proberen coûte que coûte met de oude producten, in een nieuw jasje, toch in een of ander programma te komen. Daardoor is de fundamentele onderwijsvernieuwing die erin had gezeten lang niet overal gerealiseerd. In sommige gevallen in elke discipline is wel wat aan te wijzen is bekend dat mensen hun eigen vak zo belangrijk vonden dat het weer een verplicht vak is geworden, terwijl het eerder een keuzevak was. En aangezien het systeem van onderaf wordt bestuurd, niet van bovenaf, is er in zulke gevallen niemand die dat corrigeert.»
Nijkamp waagt zich aan een voorspelling: «Als in de loop van dit jaar de BaMa-rondes afgelopen zijn de programmas liggen binnenkort overal vast en je maakt een optelsom van waar we staan, dan zul je zien dat de keuzevrijheid van studenten niet is toegenomen, maar is afgenomen.»
Door de angst om geld mis te lopen, wordt volgens Nijkamp ook een ander doel van de nieuwe onderwijsstructuur niet bereikt, namelijk om het voor studenten gemakkelijker te maken om tussen verschillende universiteiten te switchen. Hij signaleert dat de instellingen in de nieuwe structuur studenten juist meer aan zich proberen te binden. De econoom vergelijkt het met de manier waarop bedrijven zich van elkaar proberen te onderscheiden: «Een bedrijf dat weinig last wil hebben van concurrentie maakt een product dat niet gemakkelijk door anderen kan worden opgepakt. Neem bijvoorbeeld autos: het concept is steeds hetzelfde, het zijn allemaal vierpersoonsautos, maar de uitvoering is bij allemaal net een beetje anders. En rijd je eenmaal in het ene merk, dan is het best lastig om op een ander over te stappen.» Zo gaat het volgens Nijkamp met de universiteiten ook. «Op de ene heb je de ene structuur, met entreevoorwaarden voor studenten en noem maar op, en op de andere zijn er weer andere voorwaarden. Dat maakt overstappen lastig.»
Is het bachelor/masterstelsel daarmee een mislukking geworden? Nijkamp: «Je kunt niet zeggen dat er geen stap vooruit is gemaakt. Er zijn inderdaad op veel plekken nieuwe dingen ontwikkeld. En de nieuwe structuur was hoe dan ook nodig voor de uniformiteit en erkenning van diplomas en kwalificaties in Europa. Maar er had veel meer in gezeten.»
De toekomst van de universiteiten is, in elk geval op de korte termijn, niet rooskleurig: «Universiteiten zullen er onder de huidige financiële condities niet aan ontkomen om rigoureuze keuzes te maken. Nu al moeten ze soms toponderzoekers afstoten, omdat ze ze niet meer kunnen financieren. In de toekomst zullen ze hele faculteiten moeten afstoten of overdoen aan andere universiteiten. Je zou een soort transfermarkt kunnen krijgen, net als bij voetbal, waarbij de rijkste universiteit de beste spelers weet aan te trekken.»
Toch hoeft dat volgens de econoom niet per se een verschraling te betekenen: «Een stuk gezonde concurrentie vind ik niet slecht. Maar dat kan alleen als er ook meer variatie komt in termen van beloning, en van studie financiering. Alles gelijk houden zoals nu, met een uniforme salariëring en een vaste status voor het personeel, dat zal op termijn niet meer mogelijk zijn.»