Afgelopen augustus hield de wereld even de adem in bij de grootste invasie die Europa sinds D-Day had meegemaakt. Een ‘mammoetkonvooi van 260 voertuigen dendert door Rusland’, schreef The New York Times, recht op de oorlog in Oekraïne af. Al snel vulden sociale media zich met foto’s, tweets, updates en speculaties over het drie kilometer lange lint van smetteloos witte vrachtwagens; journaals hielden elke vordering bij. Volgens het Kremlin ging het om een humanitair konvooi voor het belegerde Luhansk, maar daar wilden de meeste westerse media niet aan: het konvooi werd een ‘Trojaans paard’ genoemd, het ‘Chaos Convoy’. De meest gerenommeerde media gaven zich over aan speculatie; zo concludeerde The Financial Times uit de zwerm tweets en foto’s dat het konvooi bestond uit ‘haastig wit geverfde militaire voertuigen volgepakt met soldaten’.

Er leek zich een groots drama aan de wereld te ontvouwen. Nog geen dag voordat het konvooi uit Moskou vertrok, had Navo-chef Anders Rasmussen verklaard dat het ‘zeer waarschijnlijk’ was dat Rusland een invasie van Oekraïne zou beginnen, onder de dekmantel van een humanitaire actie. ‘We zien dat de Russen het narratief en het voorwendsel ontwikkelen voor zo’n invasie onder het mom van een humanitaire missie’, zei Rasmussen. En zo leek het te geschieden: exact een eeuw na de eerste invasie van de Eerste Wereldoorlog zou de volgende zich voltrekken.

En vervolgens gebeurde er niets. Een paar dagen later reden de vrachtwagens de grens van Oekraïne over, naar het oorlogsgebied in het oosten. Een dag later reden ze weer terug – leeg, naar we mogen aannemen, na het lossen van hun vracht. West-Europese en Amerikaanse media ruimden daar op z’n best kleine hoekjes voor in: omdat het geen nieuws was, of mogelijk omdat het zou onderstrepen dat alle heisa en opwinding van de voorgaande dagen vooral opgeklopte lucht was. Het was alsof de gebeurtenis niet had plaatsgevonden. Op de dag na Europa’s grootste invasie sinds D-Day had al niemand het er meer over.

De augustus-invasie biedt een mooi inkijkje in een aantal elementen van onze dagelijkse nieuwscyclus. Sommige elementen verbazen ons al niets meer: spindoctors en pr-woordvoerders die het wereldnieuws voor ons in een bepaalde richting draaien, publicatiedruk bij massamedia die ervoor zorgt dat niet-gecheckte berichten en speculaties hun weg vinden, angstklopperij en een primaat van alarmerend, ‘brekend’ nieuws, grenzeloze nieuwe media die de nieuwscyclus steeds sneller laten draaien.

Maar de hele ‘invasie’ was ook simpelweg een goed voorbereide mediagebeurtenis door een machtige pr-machine, die van het Kremlin. Zo’n gebeurtenis lijkt een echt evenement, maar is in werkelijkheid puur georganiseerd om media-aandacht te trekken. De historicus Daniel Boorstin beschreef dergelijke ‘pseudo-evenementen’ voor het eerst in de jaren zestig. De Franse socioloog Jean Baudrillard bouwde op dat idee voort met zijn overtuiging dat in onze moderne samenlevingen de fysieke werkelijkheid er minder toe doet dan de werkelijkheid zoals die door massamedia voor ons wordt geschapen. ‘Hyperrealiteit’, noemde Baudrillard dat, en in die hyperrealiteit van massamedia kunnen echte gebeurtenissen worden vervangen door simulaties. De augustus-invasie van Oekraïne kwam daar dichtbij. Als pseudo-evenement was deze ‘invasie’ des te sterker omdat ze bestond uit een lange, witte processie: een krachtig symbool dat onbewust associaties triggert bij iemand die het ziet.

De witte invasie was een pseudo-evenement uit de koker van het Kremlin, dat in de afgelopen tien jaar ruime ervaring heeft opgebouwd met de creatie van nep-partijen, nep-gebeurtenissen en nep-bewegingen. Volgens de Britse filmmaker Adam Curtis, wiens film Bitter Lake op iffr in première gaat, maken deze allemaal deel uit van Poetins strategie om met behulp van massamedia de blik op de wereld van gewone Russen te verwarren, als middel om macht te behouden. Een postmoderne strategie, die de botte controle van massamedia en de slogans van de twintigste-eeuwse propaganda heeft verruild voor subtiele controle van naar nieuws en adverteerders hongerende nieuwsbedrijven.

Poetins Rusland is de afgelopen jaren steeds meer het symbool geworden van dergelijke postmoderne propaganda. Maar Rusland heeft zeker niet het monopolie. Propaganda is in de afgelopen decennia ook in westerse samenlevingen subtieler geworden, diffuser en alledaagser. Wie op ‘propaganda’ zoekt op internet of in bibliotheken komt direct uit bij oorlogsposters, nazicampagnes of strak getekende arbeiders in een of andere socialistische heilstaat.

Het was niet moeilijk om het gevaar te zien van dergelijke overheidspropaganda voor de vrijheid van burgers. Als archetype van een extreme propagandastaat is George Orwells Oceania ingezonken in onze cultuur, de superstaat uit 1984 met de Partij, Big Brother, het ministerie van Waarheid en Newspeak. Zulke propaganda is door iedereen makkelijk te herkennen als slecht vanwege de brute dwang waarmee Oceania de gedachten en informatie van haar burgers controleert. Maar de kracht van 1984 is dat het verhaal even makkelijk te herkennen is als hyperbool, die iedereen zal afwijzen als afschuwelijke staat. Maar hoe waarderen we pogingen van regeringen of andere machtige partijen die met minder extreme middelen de gedachten van burgers proberen te beïnvloeden en informatie proberen te controleren?

Dat propaganda minder eendimensionaal wordt, zorgt voor een extra aanslag op ons bewustzijn

Het is een uiterst relevante vraag voor ons leven waarin we eerst gewend zijn geraakt aan pr-machines, persmomenten en spindoctors, en nu moeten wennen aan het idee dat al onze communicatie, al onze bewegingen, al ons koopgedrag, al onze foto’s, documenten en voorkeuren kunnen worden bekeken, opgeslagen, geanalyseerd en als profiel kunnen worden verkocht. International Film Festival Rotterdam kaart deze vraag aan met een filmprogramma dat uitwaaiert over de wereld, van Rusland onder Stalin, Brezjnev en Poetin tot Zuid-Korea en van Frankrijk tot de Verenigde Staten onder Reagan, Bush jr. en General Motors.

Er valt geen eenduidig antwoord te geven op de vraag hoezeer we in onze postmoderne samenlevingen onderworpen zijn aan dagelijkse propaganda. Niemand twijfelt eraan dat in het enorme aanbod van informatie dat we dagelijks voorbij zien komen een groot aandeel zit van bedrijven, organisaties, (politieke) partijen en overheden die ons willen beïnvloeden. Dat aanbod is zo groot dat er niet één partij meer alles kan controleren. De beste kans op controle in zulke complexe en verwarrende omgevingen ligt volgens de eerder genoemde Adam Curtis in het doelbewust creëren van nog meer verwarring en onduidelijkheid. Maar zelfs de machtigste overheidsorganen, in de meest gesloten samenlevingen, kunnen niet meer alle informatie controleren die hun burgers bereikt.

Dat propaganda subtieler en minder overdreven en eendimensionaal wordt, zorgt voor een extra aanslag op ons bewustzijn. Juist omdat we weten dat propaganda niet extreem hoeft te zijn en vaak niet makkelijk te herkennen is, creëert dat verwarring en achterdocht. En het was juist zo anders bedoeld. Althans, door de eerste propagandisten van propaganda.

Al in de zeventiende eeuw werd de publieke opinie ‘ontdekt’ als cruciaal onderdeel van politiek en maatschappij. De Britse filosoof John Locke muntte de term in zijn Essay Concerning Human Understanding, waarin hij de publieke opinie voorstelde als een soort openbare rechter. Met de opkomst van massamedia werd het beïnvloeden van die publieke opinie makkelijker, en daar leek aanvankelijk weinig mis mee. De Amerikaanse schrijver Walter Lippmann bedacht een eeuw geleden de term ‘fabriceren van instemming’, en hij bedoelde daar iets heel nobels mee.

‘Indien correct toegepast voor het openbare belang is het fabriceren van instemming nuttig en nodig voor een hechte samenleving’, schreef hij in 1922 in Public Opinion. Want het ‘algemeen belang’, zo meende Lippmann, kan alleen door ‘nauwkeurige analyse’ worden ontdekt en de meeste mensen zijn daar ‘ofwel niet in geïnteresseerd of niet toe in staat’. De wereld moest dus door ‘goed geïnformeerde mensen’ worden samengevat en gepresenteerd aan de rest. De mogelijkheden hiervan waren enorm. ‘Door de nieuwste psychologische onderzoeken, gekoppeld aan moderne vormen van communicatie, is de democratie totaal veranderd’, schreef Lippmann. ‘Een revolutie vindt plaats, eindeloos belangrijker dan welke verschuiving in economische macht dan ook’.

Wie Lippmanns analyse nu leest, kan alleen maar concluderen dat hij in alles gelijk had, behalve in zijn optimisme dat ‘het openbare belang’ hierdoor alleen maar kon worden geholpen – alsof het een blinde vlek voor hem was dat de definitie van openbaar belang een politieke kwestie is. Aan het einde van de twintigste eeuw, na het Derde Rijk, Stalins Sovjet-Unie, Mao’s China en nog talloze andere minder brute voorbeelden, kan het ‘fabriceren van instemming’ alleen nog als een dreigende term worden gelezen.

Niet voor niets leende de Amerikaanse anarchist Noam Chomsky de term voor zijn aanval op de Amerikaanse massamedia. In Manufacturing Consent: The Political Economy of the Mass Media beschreef Chomsky hoe massamedia in westerse landen ‘effectieve en machtige ideologische instituties’ zijn geworden die een ‘systeem-ondersteunende propagandafunctie hebben door hun afhankelijkheid van marktwerking, geïnternaliseerde aannames en zelfcensuur, zonder daar openlijk toe gedwongen te worden’.

Dat is tamelijk hoogdravend en rijkelijk vaag. Maar geconfronteerd met voorbeelden als een gefingeerde invasie of – dichter bij huis – uit de duim gezogen sharia-driehoeken en andere onjuiste en ongecheckte verhalen die een bepaalde blik op de werkelijkheid lijken te ondersteunen, lijkt er meer waarheid in te zitten dan ons lief is. In een wereld waar we al lang gewend zijn aan politici die in naam der vrede ten oorlog willen trekken of landen willen bombarderen om stabiliteit te brengen, is ‘alledaagse propaganda’ helaas geen holle frase meer.


Everyday Propaganda omvat nieuwe en oude films waarmee IFFR ons ‘bewustzijn wil verhogen van verborgen boodschappen in onze media’. Onder de oude garde bevindt zich Guy Debords La société du spectacle over vervanging van werkelijke gebeurtenissen door spektakels en The War Game, een fictief verslag van een uitbrekende atoomoorlog. Nieuwe films zijn onder meer Bitter Lake, over de verborgen aspecten van de westerse bemoeienis in Afghanistan; het verslag Ash and Money over de spectaculaire oprichting van een nep-partij in Estland, en This Is My Landover propaganda door geschiedenisonderwijs in Israël en Palestina. Zieiffr.com voor het volledige programma


Beeld: Ash and Money van Tiit Ojasoo en Ene-Liis Semper, 2013 (International Filmfestival Rotterdam)