In de jaren veertig van de twintigste eeuw, die jaren die in 1948 zouden uitmonden in de stichting van de staat Israël, heeft Hannah Arendt zich regelmatig uitgelaten over het zionisme. Die artikelen verschenen in verschillende kranten en tijdschriften. Maar pas in 1978 werden ze gebundeld in The Jew as Pariah. Vervolgens zou het nog bijna dertig jaar duren voordat haar beschouwingen in het Nederlands verschenen: in de bundel Het zionisme bij nader inzien, met een voorwoord van journaliste en Arendt-kenner Hella Rottenberg.
Het zionisme bij nader inzien werd keurig besproken, maar verdween meteen in de vergetelheid. En dat is opmerkelijk. Want Arendts schrijfstijl, zoals Rottenberg aangeeft, is bepaald provocerend: ‘Om haar gedachten zo krachtig mogelijk te poneren “overdrijft” ze, zoals ze zelf zegt, haar formuleringen. Daarmee bereikt ze dat de lezer, in plaats van lui de tekst in zich op te nemen, voortdurend uitgedaagd wordt tegen te spreken en na te gaan of Arendt gelijk heeft.’
Maar er is meer reden voor verwondering. De teksten laten zien dat Arendts politieke denken nauw samenhangt met de verkenning van haar joodse identiteit ten tijde van snel groeiend antisemitisme in Europa. ‘De reden voor haar bijna pathologische afkeer van apolitieke filosofie is bekend’, schreef filosofe Joke Hermsen in 2002 in De Groene Amsterdammer. ‘Het heeft te maken met haar grote teleurstelling begin jaren dertig in Duitsland: dat het met name haar filosofische, intellectuele vrienden waren, haar collega’s van de universiteit en de docenten filosofie onder wie Heidegger die het nazi-gedachtegoed onderschreven en zich al vroeg bij de partij hadden aangesloten. Dat gebeurde volgens haar niet eens zozeer uit kwade wil of diepe haat jegens de joden, maar voornamelijk vanuit een groot politiek onbenul. Dat dit onbenul vervolgens aan miljoenen mensen het leven heeft gekost, is iets wat Arendt de westerse filosofie nooit heeft willen vergeven.’
Arendts betrokkenheid bij het zionisme is in zekere zin even heftig geweest als die andere haat-liefdeverhouding waarover zo veel geschreven is: haar relatie met Martin Heidegger. Uitgerekend in 1926, het jaar waarin ze afstand neemt van Heidegger en bij Karl Jaspers in Heidelberg gaat promoveren, maakt Arendt kennis met Kurt Blumenfeld, woordvoerder van de Duitse Zionistische Organisatie. In eerste instantie vindt ze de man interessanter dan zijn standpunten. Maar hun vriendschap resulteert in een versterkte bewustwording van haar joodse komaf en het gevaar van assimilatie, nog voordat het antisemitisme in Duitsland zijn politieke macht ontplooit.
Arendts levenslange neiging om zich als jood te verdedigen (en niet als mens – je wordt immers op grond van je joodse identiteit aangevallen) gaat terug tot haar kinderjaren. Moeder Arendt leert haar dochter zich te verdedigen en nimmer van haar principes af te wijken. Zo loopt Hannah als scholiere de klas uit wanneer tegen haar of haar klasgenootjes antisemitische opmerkingen worden gemaakt. Blumenfeld sterkt haar in die houding. Hij meent dat joden door Duitse niet-joden altijd als jood worden benaderd. Het enige wat de jood kan doen is vanuit zijn joodse identiteit en met open vizier de niet-jood tegemoet treden.
Arendt werkt dit gegeven verder uit wanneer ze in 1930 begint met het schrijven van een biografie van Rahel Varnhagen. Varnhagen was een achttiende-eeuwse salonnière die levenslang haar joodse identiteit ontkende, een type dat Arendt aanduidt met de term parvenu. Pas op haar sterfbed erkent Varnhagen haar joodse identiteit. In de rol van bewuste paria is Varnhagen uiteindelijk gelukkiger dan in die van ontkenner. Haar levensverhaal illustreert Arendts visie op het gevaar van assimilatie. Als parvenu accepteer je het antisemitisme van de samenleving en ben je niet meer in staat je ertegen te verdedigen. De bewuste paria – Arendt noemt in haar latere werk deze rebellerende jood, in navolging van de polemist Bernard Lazare (1865-1903), die zich in de Dreyfuss-affaire had gemengd, haar ideaal – verzet zich tegen zowel antisemieten als parvenu’s die zich verheven voelen boven hun joodse medemens.
Tot 1932 stond Arendts leven voornamelijk in het teken van academische contemplatie. Dat verandert door het opkomende politieke antisemitisme in Duitsland. Dat Hitler en de zijnen vijanden van het joodse volk zijn, was haar al eerder duidelijk. Zo niet voor haar vrienden in de academische wereld, die het gevaar niet zien en zich in sommige gevallen zelfs aansluiten bij de nationaal-socialistische beweging. Arendt ontwikkelt in deze periode vanuit haar joodse identiteit in korte tijd een politiek bewustzijn.
In 1933 verzamelt ze in opdracht van de Duitse Zionistische Organisatie documenten die moeten bewijzen welke private organisaties zich zoal met antisemitisme inlaten. Al snel wordt ze opgepakt door de Gestapo, maar na acht dagen komt ze vrij en vlucht naar Frankrijk. Tijdens haar verblijf in Parijs helpt ze in dienst van de zionistische organisatie Youth Aliyah joodse vluchtelingen naar Palestina te vluchten. In 1935 gaat ze zelf naar Palestina, waar ze onder de indruk raakt van de manier waarop joden zich in kibboetsen hebben georganiseerd. Maar, zoals ze in een brief aan haar vriendin Mary McCarthy schrijft, het joodse ideaal heeft een keerzijde: ‘Ik kan me nog heel goed mijn eerste reactie op de kibboetzim herinneren. Ik dacht: een nieuwe aristocratie. Zelfs toen wist ik al (…) dat je daar niet kon leven. De heerschappij van je buren, daar komt het uiteindelijk natuurlijk op neer. En toch, als je oprecht in gelijkheid gelooft, is Israël heel indrukwekkend.’
Omdat de sfeer in Parijs voor joden steeds grimmiger wordt, vlucht Arendt in 1941 naar New York. Daar neemt ze afstand van de zionistische beweging op basis van haar kritiek uit 1935. Ze richt haar pijlen op het politieke onbenul van de zionisten, zowel dat van de leiders die bij het creëren van een joodse staat de politieke gevolgen niet in acht nemen, als dat van de zionistische achterban die niet verder kijkt dan de eigen gemeenschap en de politiek overlaat aan politici. De joodse ‘aristocratie’ in Palestina komt zelfs niet in opstand wanneer de Zionistische Organisatie in 1933 zaken doet met Hitler. Op grond van deze Ha’avara-overdracht mogen Duitse joden emigreren naar Palestina, wanneer ze hun bezittingen ruilen voor Duitse goederen die zo naar Palestina worden geëxporteerd en aldus de boycot van de nazi-economie tot een ‘aanfluiting’ maken. Het is slechts één voorbeeld van het ‘politieke falen van de aristocratie der Palestijnse joden’, aldus Arendt: ‘Zoveel invloed als ze (…) op de maatschappelijke waarden in Palestina uitoefenden, zo miniem was de kracht die zij uitoefenden op de zionistische politiek. Altijd weer gehoorzaamden zij aan de organisatie die zij niettemin verachtten.’
Theodor Herzl ging er volgens Arendt ten onrechte van uit dat het creëren van een joodse staat het antisemitisme in de wereld tegengaat. Door geen rekening te houden met de (Arabische) inwoners van Palestina roept deze alleen maar meer antisemitisme op. Als de Zionistische Wereldorganisatie (zwo) in 1942 onder druk van Amerikaanse zionisten pleit voor een joodse staat waarin de Arabische bevolking louter minderheidsrechten krijgt, breekt Arendt definitief met de beweging. Haar ongenoegen wordt alleen maar groter als de zwo in 1944 – conform het in 1925 door Vladimir Jabotinsky gelanceerde revisionistische zionisme – een zuiver joodse staat eist die het hele grondgebied van Palestina omvat. Een jaar later schrijft Arendt in haar essay Zionism Revisited: ‘Ditmaal werden de Arabieren eenvoudig niet genoemd in het besluit, wat hun – dat moge duidelijk zijn – de keuze laat tussen vrijwillige emigratie en tweederangs burgerschap.’
Volgens Arendt roept een joodse staat, op deze wijze ingevuld, zoveel vijandigheid op dat hij alleen overeind zou kunnen blijven met hulp van buitenaf: ‘De zionisten zullen, als zij de Mediterrane volken blijven negeren en zich alleen richten op verre grootmachten, slechts hun werktuigen lijken, agenten van vreemde en vijandelijke belangen. Joden die hun eigen geschiedenis kennen, zouden zich ervan bewust moeten zijn dat een dergelijke toestand onvermijdelijk zal leiden tot een nieuwe golf van Jodenhaat. Het antisemitisme van morgen zal beweren dat Joden niet enkel profiteerden van de aanwezigheid van de vreemde mogendheden in die regio, maar dat zij in feite deze hadden beraamd en dus schuld dragen voor de gevolgen.’ Niet alleen maakt ze zich zorgen over een komende oorlog, ook de consequenties van de staatsvorming voor het joodse volk zelf vindt ze onacceptabel: ‘Zelfs al zouden de Joden de oorlog winnen, dan nog zou het uitlopen op de vernietiging van de unieke mogelijkheden en de unieke prestaties van het zionisme in Palestina. De “zegevierende” Joden zouden leven in een land dat omringd wordt door een vijandige Arabische bevolking, in isolement binnen grenzen die voortdurend bedreigd worden, zozeer in beslag genomen door fysieke zelfverdediging dat alle andere belangen en activiteiten erin zouden verdrinken. De opbloei van een Joodse cultuur zou ophouden een zaak van het hele volk te zijn; sociale experimenten zouden moeten worden afgedankt als onpraktische luxe; politiek denken zou zich concentreren op militaire strategie; economische ontwikkeling zou enkel en alleen bepaald worden door de oorlogsbehoeften.’
Hier blijkt hoezeer Arendt aan het behoud van één joodse cultuur hecht. Dat aspect van het zionisme is ze altijd blijven onderschrijven – alleen het nationalistische aspect heeft ze verworpen. Ze vervolgt haar betoog: ‘Onder zulke omstandigheden zouden de Palestijnse Joden degenereren tot een van die kleine krijgerstammen over wier mogelijkheden en betekenis de geschiedenis ons sinds de dagen van Sparta uitgebreid verteld heeft. Hun verhouding met de Joden in de rest van de wereld zou problematisch worden, omdat hun defensiebelangen op elk moment zouden kunnen botsen met die van andere landen waar grote aantallen Joden wonen. De Joden in Palestina zouden zich uiteindelijk afscheiden van de grote groep van Joden in de wereld en in hun isolement zou een geheel nieuw volk ontstaan. Een Joodse staat kan alleen worden opgericht ten koste van het Joodse vaderland.’
Volgens Arendt moeten alle joden zich verenigen en openlijk, als joden met verschillende visies, het antisemitisme aanvechten. Alleen op die manier blijft de pluraliteit bestaan die zij zo essentieel vindt voor het voorkomen van fanatisme en geweld. Het blijkt een ijdele hoop, want de meeste zionisten scharen zich na de Tweede Wereldoorlog achter de zwo. Zelfs links-radicale groepen bekommeren zich niet om het buitenlands beleid van de nieuwe staat. ‘Sommige doen denken aan de linkse groeperingen van andere landen die achter een scherm van politieke protesten hun geheime opluchting verbergen dat de meerderheidspartijen het vuile werk voor hen opknappen.’
Als de Verenigde Naties in 1948 akkoord gaan met het Britse voorstel om Palestina te splitsen en vlak daarna oorlog uitbreekt, pleit Arendt voor een bi-nationale staat. Ze wil dat het gezag over het land weer in internationale handen komt om tijd te winnen voor een discussie tussen de joodse en Arabische bevolking. Niet lang daarna roept Ben Goerion de staat Israël uit. De eerste oorlog met de omringende Arabische landen volgt en Arendts vredespogingen krijgen geen gehoor. Het doet haar besluiten niet langer over dit onderwerp te publiceren.
Het lot van Israël en de joodse gemeenschap blijft haar wel bezighouden. Zo is ze buitengewoon trots op de overwinning van Israël in de Zesdaagse Oorlog en schrijft ze in 1967 aan Mary McCarthy: ‘Er is bijna niets dat me meer zou aangrijpen dan een echte catastrofe in Israël.’ En tijdens de Jom Kippoer-oorlog van 1973 maakt haar uitspraak ‘The jewish people are united in Israel’ duidelijk dat ook voor haar het voortbestaan van ‘haar’ volk afhankelijk is van Israëls toekomst. Maar ook haar kritiek op het apolitieke karakter van de joodse gemeenschap keert terug in haar latere werk. Zo verwijt ze in haar verslag van het Eichmann-proces uit 1963 de Joodse Raden dat ze door het aanleggen van lijsten van hun ‘eigen volk’ het aantal slachtoffers van de holocaust hebben vergroot.
Het komt haar op heftige kritiek te staan. Zionisten verwijten haar dat ze Israël van afstand kritiseert, maar wat hun het meest dwars zit is Arendts fundamentele kritiek op hun project. Niet alleen is hun ideaal volgens Arendt gedoemd te mislukken; ze wijst de zionisten zelf als veroorzakers van die mislukking aan. De gevolgen van deze kritiek zullen niet uitblijven.
‘Arendt werd door de nieuwe staat Israël meteen in de ban gedaan’, zegt Joke Hermsen. ‘Haar werk werd niet gelezen, ze is nooit uitgenodigd voor lezingen. Gelukkig verbetert dat de laatste jaren wel. Ook in Nederland hebben we nauwelijks aandacht voor Arendts opvattingen over het zionisme en de staat Israël. Dat is jammer, want haar historische analyse van het huidige conflict geeft ons inzicht in de mogelijke oplossingen.’
Remi Peeters, hoogleraar filosofie in Leuven, verklaart de marginale belangstelling in Nederland en België uit koudwatervrees: ‘In Nederland heeft lang de opvatting geheerst dat je niet zomaar iets over Israël mag zeggen. Arendts standpunten over het zionisme en ook de Joodse Raden zijn namelijk pittig.’
Hans Achterhuis, hoogleraar wijsbegeerte aan de Universiteit Twente en bewonderaar van Arendt, valt hem bij. Achterhuis vraagt zich wel af of Arendts visie op het zionisme en Israël nu nog van groot belang is: ‘Ze heeft gelijk gekregen, maar wat we daar nu mee moeten weet ik niet. Haar stukken over zionisme zijn meer gericht op de actualiteit. Filosofen houden zich liever met haar theoretische werk bezig dan met haar destijds actuele commentaar. Maar het blijft vreemd dat we het zionisme van Arendt negeren terwijl het voor haar absoluut van belang was.’
Volgens de Leidse rechtsfilosoof Afshin Ellian is dat helemaal niet vreemd. ‘Arendts stukken over zionisme zijn ondergeschikt omdat er zo veel andere teksten essentiëler zijn. Haar visie op het zionisme is een ad-hocmening. Werken als The Human Condition en On Revolution zijn tijdloos en van een bepaalde wereldsheid die ongekend is. We hebben het nu over thema’s als politieke waarheid en politieke vrijheid en niet in de laatste plaats over de publieke ruimte. Dáárvoor hebben we Arendt nodig’, meent hij stellig.
Volgens Hermsen is die opvatting van Ellian onjuist: ‘Arendts werk over het zionisme is absoluut niet ad hoc. Je ziet juist dat ze daar haar theorieën betrekt op de werkelijkheid. Dat moeten we nu nog steeds doen. Het conflict in Israël is nog steeds een van de grootste brandhaarden in de wereld. En niet alleen de profetische waarde van Arendts werk is van belang. Met name haar nadruk op de pluraliteit van de mens pleit ervoor om de tafel te gaan zitten in Israël. Haar standpunten over het gevaar van een apolitieke houding zouden we juist nu ter harte moeten nemen. Het gevaar van assimilatie ligt overal op de loer en we kunnen die alleen weerstaan als we op arendtiaanse wijze met onafhankelijke blik onze omgeving blijven bekijken.’
Hannah Arendt, Het zionisme bij nader inzien
Vertaald, geannoteerd en van een inleiding voorzien door Hella Rottenberg, Mets & Schilt, 192 blz., Ä 20,-