Alles is al eens gezegd, iedere zin is een citaat, elk nieuw boek is onvermijdelijk een assemblage van uitgekauwde beweringen, motieven en thema’s. We lopen eeuwig rond in een kringetje zonder dat zich ooit nog een interessante afslag voordoet.

Op zichzelf is recycling van literatuur zo oud als de literatuur zelf. Het heeft immers grote voordelen, ook voor lezers, wanneer men zich ingebed weet in een traditie. Er ontstaat culturele continuïteit, waarbij het oude, als het goed is, steeds weer nieuw wordt gemaakt. Vergilius greep terug op Homerus, Dante op Vergilius, Pound op Dante. Het belangrijkste voordeel is waarschijnlijk dat een tekst die vroegere teksten in zich opneemt aan betekenis wint doordat de traditie mee resoneert ook waar ze niet expliciet wordt aangehaald.

Misschien is Dante’s Divina Commedia het meest invloedrijke gedicht aller tijden. Ook wie er nooit een letter van gelezen heeft, weet waar het boek over gaat, en verwijzingen naar het eerste vers (‘nel mezzo del cammin di nostra vita’) en naar de ingang van de hel (‘lasciate ogni speranza, voi ch’ entrate’) worden door iedereen die een beetje geletterd is onmiddellijk opgepakt. Het zal wel komen doordat vrijwel ieder leven ten minste één diepe crisis kent, en doordat het menszijn bij uitstek wordt gekenmerkt door het besef van sterfelijkheid.

Mark Boog (1970) schaart zich met De rotonde in de traditie van Dante, maar hij koppelt er een tweede motief aan vast. De hoofdpersoon van zijn ‘roman in verzen’ gaat namelijk op weg om op een kruispunt zijn ziel aan de duivel te verkopen, hetgeen hem tot een Faust of een Robert Johnson maakt. De structuur van het gedicht, driemaal 33 korte episodes, refereert aan Dante, waarbij het feit dat er één canto ontbreekt veelzeggend zou kunnen zijn: het perfect geordende universum van de middeleeuwse dichter is in het ongerede geraakt.

Door een kort epos te schrijven voegt Boog zich bovendien bij de groeiende groep hedendaagse dichters die lange verhalen zijn gaan construeren. Annemarie Estor, Jacob Groot, David Troch: allemaal lijken ze uitgekeken op het korte, geïsoleerde gedicht. ‘To see a World in a Grain of Sand’, zoals William Blake het zich voorstelde, is een mooi ideaal, het samengebalde gedicht dat een kosmos in het klein vormt, maar soms is het raadzaam naar de wereld zelf te kijken. In een lang en verhalend gedicht kun je meer wereld kwijt dan in een kleinood van veertien regels.

Boog schreef dus een bescheiden Commedia over een moderne Faust, die hier Van Dam heet. De tekst op het omslag geeft alles meteen weg: ‘Van Dam heeft genoeg van zijn grijze kantoorleven en de daarbij horende lethargie en drankzucht. Hij verlaat de stad, op zoek naar een afgelegen kruispunt, om daar zijn ziel aan de duivel te verkopen. Maar dan nadert er een verschrikkelijk, ongenadig onweer, en blijkt het kruispunt – dat zul je altijd zien – veranderd in een rotonde.’ Dat is precies wat er gebeurt; wil je weten hoe het afloopt dan heb je aan deze samenvatting genoeg. Dat is jammer, maar niet onoverkomelijk, we lezen wel vaker verhalen waarvan we de ontknoping al kennen. Poëzie moet het ook niet zozeer van een plot hebben, als wel van goede zinnen waaraan de lezer een maximum aan betekenis kan toekennen.

Boog is, zowel in zijn poëzie als in zijn romans, altijd de koning van de desillusie geweest. Ook De rotonde is een manifest van mislukking en zinloosheid. Waar een dichter zijn ziel oplost in absint en een bankier de roes van cocaïne zoekt, is Van Dam een zielige alcoholist geworden: ‘Ach de treurnis. Op zijn kamer/ of verloren in de drukte van de kroeg’ giet hij zich vol met jenever:

Van Dam koos altijd de verkeerde duivel,

één die slechts betaalde met vervalste

munten. In Van Dam werd de jenever

water. Was er vuur, het werd geblust.

Zijn bestaan is grauw en eenzaam, vrouwen wijzen hem af, zijn baan interesseert hem niets, de drank levert geen euforie meer op. Hij hoopt dat een pact met de duivel hem kortstondig tot een geweldenaar zal maken. Daarbij is overigens iets vreemds aan de hand. In de visie van Boog, of Van Dam, zou de overeenkomst erin bestaan dat de ziel ter plekke wordt ingeruild voor iets anders, hetgeen de vraag oproept hoe je nog iets groots kunt verrichten als je je ziel al hebt ingeleverd. Van Dam stelt het zich zo voor dat de duivel hem een soort gasmasker zal opzetten: ‘Zuigt met kracht/ de ziel zijn lichaam uit, om plaats te maken/ voor het vuur. Hij voelt het nu al branden.’

Op de laatste pagina’s, waar de antiheld ontdekt dat het kruispunt een rotonde is geworden, begint hij te begrijpen dat alles gewoon door zal gaan zoals het altijd al ging. Hij schuifelt de rotonde op, en voor zich ziet hij ‘een gestalte, vaag en grijs, die schijnbaar/ doelloos de rotonde rondloopt’. Het enige voornemen dat hem nog rest is die schim in te halen, want díe ‘tenminste moet hij kunnen overtreffen’.

Hij hoopt dat een pact met de duivel hem kortstondig tot een geweldenaar zal maken

Hoewel Boog het troosteloze leven van Van Dam met zwier oproept, stelt het gedicht als geheel teleur. Na een paar bladzijden ken je de drankzuchtige loser door en door, en dat ook zijn laatste wanhoopsdaad op niets zal uitlopen is op het omslag al verklapt. Het grootste bezwaar tegen dit op zichzelf veelbelovende project is dat het allemaal veel te eenduidig is. ‘Alles wat hij ziet is al voorbij,/ zoals het licht van lang gedoofde sterren.’ Boog dwaalt rond op de rotonde van de wereldliteratuur, maar een nieuwe afslag heeft hij met dit gedicht niet gevonden.


Een lijkwit personage, in het script

per ongeluk oningevuld gelaten,

een vergeten stem die kennelijk

niet nodig bleek. Zo hol voelt hij zich soms.

Hoelang heeft hij gedacht dat hij het vuur

in brede schalen ronddroeg, dat zijn spieren,

zijn neuronen en de strakgespannen

draden die vanuit zijn hersenen

tot in zijn vingertoppen lopen nog

het meest op staaldraad of een springveer lijken,

dat zijn ruggengraat hoogspanningskabels

temt, zijn brein is dan de stoppenkast?